Boerang kakatoe
Numeri en Navorser
l
Kakatoe's heb ik altijd erg leuk gevonden. Zelfs toen de venijnige kaka van tante
Nelly me in mijn oor knauwde, bleef ik geen wraakgevoelens koesteren. In
Koepang begon het pas echt met de kaka's. Het wemelt daar van die kleine witte
met gele kuif, zoals je die op Java meestal ziet.
In de tijd, dat je djagoeng rijpt, komen ze in
zwermen op de aanplant af en dan worden
ze bij massa's doodgeslagen en de rest wordt
in de kota verkocht a lima sen per stuk. Dus
je koopt maar van de Timorees die door de
kota wandelt met een ontbladerde tak, waarop
een stuk of twintig verontwaardigde geel-
kuiven zitten te wiebelen. Dan merk je na een
poos, dat de meeste dom en vals zijn. Geen
wonder, want de Timorees wringt de hele
poot door een gaatje in een ring van klapper
dop. Na een poos geef je ze toch maar weg.
Nu komt Jacob ten tonele.
Mijn factotum, de Kisarees Willem, kwam op
een morgen naar me toe met een pracht van
een roze kaka van Ceram.
„Toean maoe beli?"
„Natuurlijk, berapa?"
„Moerah, toean, seperak sadja." Dat was
tussen twee haakjes voor Timor een kapitaal.
Bij mij direct tjetoen komt deruit. Maar ik
vroeg hem toch nog, waar hij het dier van
daan had.
„Beli dari Antoni" (Timorees).
Ik was gerustgesteld en zo kwam Jacob I in
mijn bezit. Tenminste, ik had er nog geen
vermoeden van, dat hij de eerste in een reeks
zou zijn.
Van Willem kwam ik te weten, dat het eerste,
wat men de kaka's leert zeggen, het woord
„Jacob"' is. Dan komt „kakatoea". Deze
woorden „liggen" de kaka goed in de snavel
en bovendien is het wel vleiend, om door de
vogel eerbiedig te worden aangesproken met
„grote broer". Jacob I was evenals zijn soort
genoten van Ceram erg lief. De vreugde duur
de niet erg lang, want na een dag of tien
stond er een chauffeur op het erf die aanspraak
op Jacob maakte. Hij wist me te overtuigen
en ik moest Jacob met een bloedend hart af
staan. Willem keek erg onnozel.
Zowat drie maanden later kwam Willem met
een kooi van kippengaas en daar zat Jacob II
in. Het was een zwarte loeri van Nieuw-Gui-
nea. Voordat ik deze Jacob kocht, informeer
de ik terdege naar zijn komaf. Neen, de toean
kon gerust wezen, alles was in orde. Jacob II
was net een zwart poesje in doen en laten,
pikte suikerkorrels van je mond, liet zich op
de rug wentelen, zodat je z'n borst kon be-
krauwen. Drie dagen later stond er een oppas
op mijn erf. Complimenten van de njonja
Skebber (gezaghebber) en of ik die boeroeng
loeri maar wilde teruggeven. Ik dacht snel na.
Op dat moment telde het B.B -corps geen
Gezaghebber. Complimenten terug, mas, maar
of de njonja Skebber dan zelf even wou ko
men praten. Mas Oppas af. Een half uur later
repot op het erf. Daar stond de Javaanse
keukenmeid van de Gezaghebber tegen Wil
lem te oreren. Het bleek gauw, dat Mas Oppas
zich in de burgelijke status had vergist, maar
hoe of wat, Jacob II was onomstotelijk op
minder rechtmatige wijze in mijn bezit geko
men. Willem keek erg onnozel. Jacob II ging
mee met zijn vrouwtje.
In Ambon kwam Jacob III uit de hemel val
len, belandde in de djoharboom op het school-
erf en wandelde zo op mijn uitgestoken hand,
net of het altijd zo geweest was. Ik ontfermde
me over deze kaka van Ceram. Door de jon
gens liet ik overal navraag doen, maar deze
Jacob scheen geen eigenaar te hebben. Voor
alle zekerheid legde ik Jacob III aan een
koperen ketting vast.
Op een morgen ketting stuk en Jacob foetsie.
Hij bleef onvindbaar.
Nog gaf ik de moed niet op. Aan een van de
lui van de kapal poetih vroeg ik, om zo'n kaka
van Ceram mee te nemen het schip ging er
geregeld heen. Ik aan het wachten. Ofschoon
mijn toekang titip erg actief was, duurde het
een maand of wat, voordat hij met zo'n dier
thuis kwam.
„Denk nou maar niet dat ik het vergeten was",
zei hij „De kwestie is deze: dit dier is num
mer drie. De andere twee zijn aan boord dood
gegaan". Zo kwam Jacob IV, of eigenlijk
Jacob VI, in mijn bezit. Ook dat duurde niet
lang. Op een morgen bungelde hij morsdood
aan zijn ketting, een droevig gezicht. Sinds
dien heb ik nooit meer vogels in huis gehad.
Tida awet, si.
Maar in elke dierentuin waar ik kom, het laatst
nog in Blijdorp, loop ik naar de papegaaien
afdeling. Als er een Ceramse Jacob bij is, roep
ik hem zachtjes: Jacob, Jacob... Dan luistert
hij aandachtig klautert naar me toe en met een
zwart oogje kijkt hij me vragend aan. „Jacob".
„Kakatoe". We hebben elkaar gevonden en
ik mag zijn kop krauwen. Kaka en ik voelen
ons als twee samenzweerders uit het verre Ma-
loekoe.
V. N. MOENS
Wist U dat die wonderlijke historische figuur
Mozes niet gehuwd was met een vrouw uit
eigen stam of (hoewel opgevoed aan het Egyp
tische hof) met een Egyptische prinses, maar
eerst met een Midianitische en later met een
Koesjitische?
En dat dit van enorme betekenis geweest moet
zijn voor zijn aparte bekwaamheid om de Jo
den te voeren uit het Egypteland naar het be
loofde Land Een huwelijk met een stamgenote
of een Egyptische zou zeer waarschijnlijk
bindingen hebben gemaakt, die een succesvolle
uittocht bemoeilijkt zouden hebben. Daaren
tegen heeft Mozes door zijn huwelijken met
vrouwen uit Arabische nomadenstammen gron
dige kennis opgedaan van gewoonten en zeden
van die stammen, die hem in staat stelden de
moeizame tocht door de woestijn te volbren
gen zonder al te veel moorddadige guerilla's.
Het lijdt geen twijfel of de diepe indringing
van de Nederlandse cultuur in de Indonesi
sche is mede mogelijk geweest door tal van
menghuwelijken. Wie de rubriek van Navor
ser regelmatig volgt, wordt getroffen niet al
leen door de romantiek die in ettelijke „asal-
oesoels" te vinden is, maar ook door het haast
feodaal te noemen karakter van vele Indische
huwelijken en de daardoor ontstane invloed
op de maatschappij.
Daarom is het zo jammer dat vele verzoeken
van Navorser om hem te helpen bij het op
sporen van familie-relaties onbeantwoord blij
ven. Velen vinden het blijkbaar volkomen
onbelangrijk gegevens van eigen familie („laat
staan van andere"!) door te geven. Niet alleen
vernielt men daardoor de kans dat volgende
generaties nog eens aanspraken zouden kunnen
doen gelden op bezittingen of rechten, maar
men vernielt een stuk historie van het Neder
landse volk. Het dragen van een naam bete
kent: deel uitmaken van een stuk bewuste
historie en cultuur. De man, die alleen vagelijk
(maar vaak ook verwaten) zegt van adellijke
of Hugenootse afkomst te zijn, maar het niet
kan aantonen, is niet veel meer waard dan de
djongos, die snoeft: „saja toeroenan Soesoehoe-
nan". Het schermen met zegelringen is al
evenzeer waardeloos: in elk pandhuis zijn ze
te koop.
Ons nageslacht is alleen gebaat met een zo
uitgebreid mogelijke genealogie. Het bezit
van zo'n genealogie bewijst bovendien be
schaafdheid. Alleen onderontwikkelde volken
en stammen maken vage gebaren over afkomst.
Dat de Joden reeds vroeg zorgvuldig aante
kening hielden van stambomen bewijst hun
betrekkelijk vroege beschaafdheid temidden
van culturen van „heidenen". Het boek Nu
meri is méér dan een bijbelboek sadja; het is
een beschavings- en verantwoordelijkheidsken-
merk.
Tong-Tong is zeer trots op zijn rubriek van
Navorser. Het zal deze rubriek zijn die nog
vele decennia later, als andere rubrieken defi
nitief het tjap „Voorbij" zullen dragen, zal
voortleven als een onuitputtelijke bron van
nuttige en belangwekkende kennis.
T.R.
MINANGKABAUSE PEPATA
Setinggi-tinggi terbangnja batigau, soeroenja
ie ioebangan djoega.
Hoe hoog de zilverreiger ook vliegt, de mod
derpoel blijft zijn pleisterplaats. Welke
positie iemand ook bereikt heeft, zijn aard
verloochent zich niet.
8