de Mardijkers
DE LEGENDE VAN KATTÉ-KIP
DE WITTE BOEAIA
Aangaande de Mardijkers staat in verschillen
de geschiedenisboeken niet veel vermeld.
Slechts hier en daar wordt er terloops melding
van gemaakt, terwijl er omtrent de Chinezen
en andere Indonesische bevolkingsgroepen
naar verhouding veel meer wordt verteld.
Ook in de Javaanse babads heb ik haast niets
over deze mensen gelezen. Wat ik er van te
weten ben kunnen komen heb ik van overle
veringen. Toen door de overwinningen der
Hollanders de Portugees/Spaanse invloeds
sfeer geleidelijk aan uit India, Ceylon en
Malakka werd verdrongen, kwamen de vele
gewezen en vrijgekochte slaven en ook af
stammelingen van Portugezen uit de verover
de nederzettingen zich in Batavia vestigen,
welke stad door haar geweldige opkomst een
tekort aan arbeidskrachten begon te krijgen.
Deze vrije slaven werden ter onderscheiding
van de eigen Hollandse afstammelingen, die
de naam van „burghers" droegen, aangeduid
met de Sanskrietse naam van „Mardijkers",
afgeleid van het woord „Merdheka" d.i. „vrij
van dienst-(betoon; -baarheid)" Een uitzon
dering werd gemaakt met de vrijen uit de
Philippijnen voornamelijk uit Luzon, die Pa-
panger werden genoemd.
Uit de overwonnen Portugese steden aan de
Perzische Golf (Ormoezd), Goa (India),
Puente de Gale (Ceylon), Malakka en Macao
kwamen deze onder hurt eigen capitano's
zich te Batavia vestigen, alwaar ze in een
wijk ten Oosten van de stad werden samen
gebracht en gesteld onder de bevelen van
een algemene Majoor, naar wien de wijk la
ter werd genoemd n.m.l. „Kemajoran".
Wat de vrije slaven uit de Molukken betreft,
deze werden op het eiland Kisar samenge
bracht en vormden aldaar een gesloten samen
leving, zonder zich te vermengen met de
autochtone bevolking.
(„Bekisar" heeft tot op heden de betekenis
van gemengdbloedig). Bij de Bataviase Mar
dijkers handhaafde zich de Portugese invloed,
die zich uitte in taal en gewoonten, tot het
begin van de 19e eeuw.
De Gouverneurs-Generaal in de 2e helft van
de 17e eeuw ergerde zich hierover niet wei
nig en zagen hierin zelfs een gevaar, omdat
dit „aangroeiende zwarte gespuis" hoe langer
hoe aanmatigender begon op te treden en
trachtten derhalve de Hollandse taal en zeden
in te voeren, maar tevergeefs, het Portugees
was bij deze mensen te diep ingeworteld
Er kwamen in die periode heel weinig Hol
landse vrouwen naar de Oost en al spoedig
vermengden Hollanders zich door huwelijken
met deze Mardijkers en namen hun taal en
gewoonten aan. Uit deze huwelijken komen
de Indo's voort, die evenals hun half-Portu-
gese voorouders hun hart verpand hebben aan
Tijdens de Japanse bezetting werden we op de
been gehouden door de vele voorspellingen
en geruchten over een spoedige afloop van de
oorlog. Naar aanleiding van wat Djojobojo
had voorspeld plantten we allemaal djagoeng.
Immers als deze rijp zou zijn, zouden we vrij
komen Ieder van ons die toen in Indië zat
weet dit.
Maar een andere legende, die van de Katté-
kip zogenoemd, is minder bekend. Het gaat
hier om de legende die in Koeningan in steen
gebeiteld zou zijn, of in een of ander ge
schrift zou voorkomen.
Wie weet hier iets van en kan ons dat ver
tellen?
RED.
muziek (Krontjong), zang (serenades en
pantoens), de jacht, de schermkunst (pen-
tjak) en de dans (menari). Hierbij wil ik
even aanstippen, dat de uitnodiging van „tari
boong" ten rechte moet luiden: (Dans, broe
der).
De beroepen die de Indo's toen uitoefenden
waren navenant, men was muzikant, danseur,
jager, transportondernemer, schermleraar (goe
roe pentjak), barbier en heelmeester (voor
namelijk voor het zetten van bloedzuigers).
Van dit laatste spruit waarschijnlijk onze
voorliefde voort voor het gebruik „lintah"
in onze liederen. Hier volgt er een:
Djangan mandi kali Semarang,
Kali Semarang banjak lintahnja
Djangan man dengan nonah Semarang
Nonah Semarang banjak tingkahnja!
Ook in andere grote steden van Java woon
den de Indo's in aparte wijken. In Soerabaja
bijvoorbeeld: Kalongan - Krembangen - Pesa-
Naar aanleiding van uw artikelenreeks „De
Tijger in het Volksgeloof" zou ik U graag
het ondervolgende feit willen verhalen. Het
geheel is historisch, helaas...
Het was een dag als zovele dagen in
Halmaheira. Robert S., vergezeld door zijn
twee neven, was het bos ingetrokken om
peniki (kalongs) te schieten. Het was nog vrij
vroeg in de ochtend. Vrolijk pratend en schert
send liep het drietal het bos in, steeds in de
bomen turend of eronder stilstaand, wanneer
een zwarte vlek in een boomkruin verdacht
werd peniki te zijn.
Na een uur of twee zo gelopen te hebben,
bleven de drie plotseling stilstaan en keken
enigszins bevreemd naar een op hen afkomend
oud vrouwtje. De zilverwitte haren netjes
achterovergekamd en eindigend in de tra
ditionele kondé. Nog vreemder, ja geschrok
ken zelfs, keek het drietal naar het vrouwtje,
dat hen intussen vlakbij genaderd was. Want
in tegenstelling tot de aldaar heersende adat
beantwoordde het vrouwtje de eerbiedige
groet van het drietal niet met het normale
„Djou" (1), maar terwijl haar ogen van haat
gloeiden hief zij haar vinger dreigend naar
Robert op en zei: „Wee degene, die de witte
boeaia ook maar probeert kwaad te doen: de
dood zij zijn deel 1"
Verbluft keken de drie jagers het verdwijnen
de vrouwtje na. „Soeanggi!" (2), fluisterde
één van hen. „Soeanggi, jakis(3), riep
Robert die, na van de schrik bekomen te zijn,
in hevige woede ontstoken was door het on
beschofte gedrag van het besje en zwoer dat
wanneer hij de witte boeaia tegenkwam, het
beest zeker kon zijn een kogel door zijn lijf
te krijgen.
Het drietal vervolgde de jacht in een enigs-
Evenals de tijger speelt ook nu
nog het geloof dat de mens zich
kan veranderen in een krokodil of dat
zijn ziel daarvan bezit kan nemen, een
voorname rol bij de inheemse volken
van de Indische Archipel.
Misschien nog meer bij de tijger, omdat
de krokodil over de hele Archipel ver
breid voorkomt.
T.g.t. zullen wij nader hierop terug
komen, zodra de serie over „De tijger
in het volksgeloof"zal zijn beëindigd.
J. C. H.
pen en in Semarang de wijk Karang Bidara -
Tawang. Misschien kunt U ook het volgende
liedje nog:
'k Ben geboren te Tawang-trasi,
Een paradijs niet ver van hier.
'k Werd opgevoed met rode nasi
'n Stukje tempé voor een cent of vier.
Ik heb geen schoenen aan mijn voeten
Ik heb geen dekking voor mijn bast
Maar daar zit ik niet om te treuren
en ik wil niemand zijn tot last!
Ziedaar een Indo ten voeten uit. Gelukkig
zijn met niets anders dan de blauwe hemel
en de zon die schijnt in het water.
En uit dit conglomeraat van volkeren zijn
wij voortgekomen en onze kinderen en kinds
kinderen zwermen uit, de ganse wereld door
getekend met het echte teken van „Merdeka"
op hun voorhoofden, omdat zij afstamme
lingen zijn van vergeten Mardijkers. Van hier
uit wil ik ze toeroepen „Tari Boong! Poe-
koel teroes!"
Ten behoeve van deze uitzwermende mensen
aan U geachte redactie ook de wens en de
yell: „Poekoel teroes".
W. F. W. SCHARDIJN
zins gedrukte en geprikkelde stemming. Hoe
wel zij schijnbaar geconcentreerd de boom
kruinen bespiedden, zagen zij de daar hangen
de peniki's niet. Toen zij zo een poosje ge
lopen hadden, kwamen zij bij een open vlakte
in het bos, waar heel zachtjes een riviertje
kabbelde. Plots wees één van hen naar
een dofglanzend voorwerp op de open plek
in het bos. Daar lag vlakbij een kromming
van het riviertje een melkwitte krokodil te
zonnen.
Terwijl Robert zacht een vloek mompelde,
laadde hij zijn jachtgeweer, legde aan, schoot...
en met een wijde sprong plonsde het aange
schoten dier in het water, waar het meteen
in de diepte verdween. „Pas dia pi fai-fai"
(Precies in zijn zijde, achter de voorpoot),
mompelde Robert grimmig voldaan.
De jagers besloten toen maar weer naar het
dorp, waar zij zouden overnachten, terug te
keren. In het dorp aangekomen, zagen zij voor
één van de kamponghuizen een menigte ver
zameld staan. Nieuwsgierig traden de jagers
op de menigte af en vroegen wat er gaande
was.
„De eenzame vrouw die hier woont, is plot
seling aan bara (4) gestorven. Het moet een
uur of wat geleden gebeurd zijn", vertelde
één der omstanders.
Voorzichtig betraden de jagers de woning
waar de dode op haar bed lag. Alle drie
verbleekten bij het zien van het lijk. Het was
het oude vrouwtje, dat hen met de dood be
dreigde wanneer zij het waagden de witte
boeaia kwaad te doen. Het lijk had onder
iedere oksel een bara ter grootte van een
kaliber 16 Bougnet, het kaliber van Robert's
jachtgeweer.
„Pas dia pi fai-fai," fluisterde de één,
„Boeaia poetih!", fluisterde de andere ont
daan.
DANIEL J. HENDRIK
(1) Djou letterlijk „heer", doch kan als
dagelijkse groet of als uitroep van schrik
gebruikt worden.
(2) Soeanggi Molukse heks.
(3) Jakis aap; kan op verschillende ma
nieren gebezigd worden zoals anak
jakis" stout kind; dia pi jakis
je grootje; Soeanggi jakis" heks,
kletskoek, heb ik lak aan!
(4) Bara onderhuids, zeer pijnlijk gezwel;
de Molukkers schrijven het toe aan hek
serij, doch ik heb ze met sulfa-tabletten
met succes genezen.
18