Journalistieke Totems en Bonzen
AZELLE
DUWIELEN
LOPEN LICHTER
Vervolg van pag. 9
invloed zouden krijgen, te plagen en weg te
werken. Voortgekomen uit een bescheiden
joods gezin, was hij zijn carrière begonnen
als assistent-secretaris van de grote nihilist
uit die dagen, Domela Nieuwenhuis, die, daar
hij duivekatersgoed wist, dat „nihil ook zo
leuk niet is, eigenlijk het communisme pre
dikte voordat het bestond. Cohen was dus in
zijn Sturm- and Drangperiode communist.
Benoemd tot Parijs' correspondent van de TE
LEGRAAF, begreep hij echter, dat hij, goed
betaald journalist van een ultra-bourgeoisblad,
niet langer met fatsoen communist kon blij-
ren. En, daar hij een complex had om altijd
anders te zijn dan de gewone man, stortte hij
zich in het kapitalisme en draaide hij om,
na communist te zijn geweest vóór het commu
nisme, tot fascist vóór het fascisme.
Hij liet zich tot Fransman naturaliseren en
kankerde geweldig tegen de „boches".
Dit werd er natuurlijk niet beter op toen
1 augustus 1914 de mobilisatie werd aange
plakt en onze Alexander ook de uniform der
pious moest aantrekken en zich naar zijn
garnizoen begeven! Maar... hij, die toch al
tijd de mond vol had gehad van haat tegen
de Duitsers, stelde niettemin, nu de gelegen
heid schoon was om eens een Germaan aan
de bajonet te prikken, al het mogelijke in 't
werk om van de militaire dienst af te komen
en als burger terug te keren naar zijn com
fortabele woning in de Impasse Girardon op
de butte. De voordelen van het Fransman zijn
had hij wel gezocht, maar de nadelen ervan
wou hij niet hebben.
Het lukte hem binnen zes weken, dank zij
zijn relaties met de Prefectuur en met de
TELEGRAAF, het hartstochtelijk aan de
Geallieerden verpande grote dagblad.
Ik vertelde u reeds, dat Cohen alle Hollandse
journalisten in Patijs, in wie hij een mogelijke
concurrent zag, wegwerkte. Hij had dit, kort
voordat ik hem leerde kennen, gedaan met
Mr. Hankes Drielsma, de correspondent van
de NIEUWE ROTTERDAMSC.HE COU
RANT. Aan deze inderdaad grote journalist,
correspondent in Parijs van een inderdaad
groot dagblad, had hij weliswaar een hele
kluif. Cohen heeft niet geschroomd om tot
zelfs een omvangrijk schotschrift aan de zaak
te wijden, met grafologische reproducties, ont
leed door een schriftkundige van Europese
vermaardheid, etc. etc. Alles betaald, natuur
lijk, door de TELEGRAAF. In dat boek (want
bijna was het een boek) stond een brief ge
reproduceerd, welke een anonymus „namens
een groot aantal lezers van de TELEGRAAF
zou hebben gericht aan de Hoofdredactie van
dat blad om aan te dringen op het ontslag
van Alexander Cohen. Deze nu beweerde en
trachtte te bewijzen, dat die brief afkomstig
was van Hankes Drielsma, en, inderdaad, hij
voerde daarvoor vele sterke bewijzen aan.
Onder andere was zelfs een gebrek aan een
van de toetsen van de schrijfmachine van Han
kes Drielsma teruggevonden in de anonieme
brief. En toch wil het bij mij niet erin, dat
Cohen's beschuldiging juist was. Het lijkt mij
dubieus in hoge mate, dat een serieus man,
eerste-rangs journalist, meester in de rechten,
zich aan zulk een kinderachtige manoeuvre
zou vergaloperen.
Hoe het ook zij, nadat de zaak aanleiding had
gegeven tot heftige debatten, zelfs in de Ver
eniging van Buitenlandse Journalisten in Pa
rijs, Cohen kreeg zijn zin: Hankes Drielsma
werd overgeplaatst naar de Redactie van zijn
blad, in Rotterdam. Een eervolle promotie.
LEO FAUST
wordt vervolgd)
N.B. Naar aanleiding van mijn feuilleton
nr. 5, in TONG-TONG van 30 maart 1962,
ontving ik twee brieven, die me nopen tot een
bizondere erkentelijkheid, daar ze bijdragen
tot de kennis der historie van de journalistiek
in het Nederlands-Indië-van-gisteren. Die ken
nis, toch, is het enige doel waarvoor ik deze
herinneringen teboekstelde.
De eerste van die beide brieven, gedagtekend
6 april 1962, komt van heel ver: hij komt uit
Willemstad (Curacao) en is ondertekend R.
van Goens. (Hier blijkt dus, ten overvloede,
weer eens hoe TONG-TONG gelezen wordt
in alle hoeken en hoekjes der aarde, en ook
dit stemt mij tot vreugde.)
De brief geeft ons de verdere geschiedenis
van de heer Van der Pant, over wie ik mijn
verhaal besloot met de woorden: In arren moe-
deis Van der Pant toen (1926) maar weer naar
lndi'é vertrokkenwaar ik hem uit het oog
verloren heb. Ziehier dan de rest van het
leven van deze als door een rampzalig nood
lot achtervolgde vriend, in het kader van nog
weer enige nieuwe namen van mensen die, na
mij, een rol hebben gespeeld in het journalis
tieke leven op Java:
lk kwam schrijft de heer Van Goens
in 1928 in de journalistiek en heb het groot
ste deel van mijn tijd in Bandoeng doorge
bracht.
Eén bersoon is er, die ik zeer goed gekend
heb 'en waaraan ik nog dikwijls terugdenk,
namelijk wijlen de heer D. F. van der Pant.
Ik leerde de heer Van der Pant kennen toen
ik in 1930-'31 bij de NIEUWE SOEKABAJA-
SCHE COURANT/SOERABAJASCH HAN
DELSBLAD zat. Mijn hoofdredacteur was
toen de heer Van Lieshout. Ik was voor in de
twintig en zat in de redactiekamer o.a. met
een zekere Van Lier, iemand op leeftijdHij
scheen mij niet te kunnen uitstaan en maakte
mij achter mijn rug zwart bij Van Lieshout.
Daaraan had ik mijn ontslag te danken.
Kort daarop kwam Van der Pant in onze
afdeling.
Toen ik weg zou gaan, bood Van Lieshout
mij, tot mijn grote verbazing aan, een brief
voor mij te schrijven aan Ritman, hoofdre
dacteur van het BATAVIAASCH NIEUWS
BLAD. Ik nam het aanbod niet aan, want ik
wilde eens rondkijken op Borneo. Daar ben
ik enige tijd gebleven.
Enkele jaren later, kwam ik in Nederland
(in 1935) en ontmoette daar Van der Pant.
Hij was, vernam ik, getrouwd met een correc-
trice van het SOERABAJASCH HANDELS
BLAD. die ik wel kende. Ze woonden aardig,
daar in Den Haag. Hij was redacteur in
Nederland van het SOERABAJASCH HAN
DELSBLAD. Bij die gelegenheid vertelde hij
me, dat hij bij Van Lier aan de kaak gesteld
had bij Van Lieshout, die toen getracht had.
zijn fout jegens mij te herstellen. Daarvoor
ben ik Van der Pant altijd dankbaar geweest!
In 1938 was Van der Pant in Bandoeng, als
redacteur voor de JAVABODE. Daar heb ik
veel met hem omgegaan tot 1942. Hij was
gescheiden (voor de derde maal). Er scheen
een zeker noodlot op hem te rusten. Hij had
zich aangesloten bij de N.S.B. en VOLK EN
VADERLAND, op Istraat verkocht. Onder
andere had hij dit blad, door zijn bijziendheid
aangeboden aan... Dr. Van BlankensteinDat
leidde tot zijn ontslag. Toen liep zijn derde
vrouw van hem weg.
Hij ging een beroerde tijd tegemoet, naar
Zentgraaf merkte hem op en benoemde hem
tot redacteur te Bandóeng. Hij stond echter
bekend als N.S.B.-er en men verdacht hem
ten onrechte dat hij, onder de naam
Jochems, in het N.S.B.-blad HET LICHT
schreef, dat in die dagen in lndië verscheen.
Op 10 mei 1940 vloog men te Bandoeng (en
andere plaatsen) de N.S.B.-ers aan. Van der
Pant, die in HOTEL WILHELMINA aan de
Bragaweg woonde, werd zó mishandeld, dat
hij een arm brak. Hij werd door de Overheid
met vele anderen op transport gesteld naar
Ngawi Midden-Java) en later overgebracht
naar Bonaire, het kleine, achterlijke eiland
ten Oosten van Curasao. Daar is hij in het
interneringskamp overleden tijdens de oorlog.
De andere brief was van Ir. J. R. M. Keunen,
Den Haag, en ging over kollega Stufkens over
wie ik blijkbaar niet geheel juist was ingelicht.
Tot mijn spijt.
De heer Stufkens zegt Ir. Keunen was
vóór de oorlog gehuwd met mej. Van Dalfsen,
een rijk meisje, dochter van de eigenaar van
de Conservenfabriek te Bandoeng, die voor
het Leger werkte. De heer Stufkens had, vóór
zijn huwelijk, vrij veel geld verdiend met
grondspeculatie in Bandoeng waartoe hij in
staat was gesteld door de Wd. Burgemeester,
die ook geregeld in de PREANGERBODE
schreef. Even voor de tweede grote oorlog,
had hij met de eigenaresse van het Conserven-
hedrijf, mevrouw Van Dalfsen, en de overige
kinderen uit het huwelijk van Van Dalfsen,
een overeenkomst gemaakt waarbij hij alleen
eigenaar was geworden, hetgeen hem zeer gro
te inkomsten verschafte.
Bij het uitbreken van de tweede oorlog in
Nederlands-Indië werd hij gevangen genomen
door de Jappen en zou naar Japan zijn afge
voerd als zijn boot niet getorpodeerd was
geworden.
Hij is vóór de oorlog gescheiden van mej.
Van Dalfsen, die later met de ritmeester
Grobbeling is getrouwd. Hij heeft een dochter
nagelaten.
U vergist U als U meent, dat hij in de poli
tie is gegaan; dat was een naamgenoot van
hem, Tweede-Kamerlid van de Partij van de
Arbeid.
Mocht U nog meer van hem willen weten,
dan is dat mogelijk, doordat de oude mevrouw
Van Dalfsen, ongeveer 90 jaar, nog in leven is.
Nogmaals aan beide briefschrijvers mijn har
telijke dank. E. F.
20