Indonesische 3^unst Tempat Pelesiran 2. Het inleggen of damasceren van klingen Dit inleggen of damasceren is in het bijzonder een oude Oosterse kunst, waarschijnlijk af komstig uit Perzië. Ofschoon de noodzakelijke bewerkingen dikwijls worden uitgevoerd met weinig en bovendien zeer primitieve werk tuigen, weet de inheemse goud- en zilversmid toch een versiering te vervaardigen, welke naar wijze, vorm en sierlijkheid de buiten gewone mate van vaardigheid en artistiek kunnen vertoont en die bovendien de mees terlijke beheersing over het bewerkte materiaal verraadt. Geen wonder dus dat deze kunst een zeer hoge graad van volkomenheid heeft bereikt. In grove trekken is de uitvoering als volgt. Na enkele voorbereidende handelingen, zoals bijv. het uitgloeien van het lemmet, worden op de stalen of ijzeren oppervlakte daarvan, de lijnen van versiering ingeslagen met kleine bijtels, zodat groeven ontstaan, waarvan de Krislemmet met goudversiering De naam zegt het al: Plaats van plezier, plaats van vermaak. Ja inderdaad was het een plaats van vermaak, voor mij en voor mijn speelmakkers, Sinjo's, Soendanezen en Chinezen. Nog ruik ik de koolteer, waarmee de wankele prauwtjes be streken werden, om rotting te voorkomen. Nog ruik ik de weëe zoete lucht van afval water van de vleesconserven- en oliefabrie- ken van Dulcine. Bij tussenpozen kwam een vloedgolf van afval en spoelwater langs een een meter brede goot, tientallen meters naar omlaag, want het kunstmatige meertje waar we naar hartelust konden pagaaien, diende als stortplaats en meteen als kweekplaats van de Laoek Emas. (Goudvis-karper). We zorgden dan zo dicht mogelijk bij de waterval te zijn om één van de honderden om onze prauw krioelende oranje-rood ge kleurde vissen te bemachtigen met een klap van onze roeispaan. Eerlijk gezegd is nooit één van ons er in geslaagd er één te raken. Het slaan naar de vissen was dan ook meer een wraakneming tegen de man die de zorg had over het meer tje en de prauwen, want iedere keer weer kwamen we tot de ontdekking dat er teer aan onze broeken zat. Zwembroeken of zwem pakjes hadden we niet, dus moest onze goede goed het ontgelden met alle nare gevolgen van dien als we thuiskwamen. Zo sloegen we met waar fanatisme op de krioelende goudvissen die op het afval af kwamen. En kanjers dat er bij waren! Wat bodem een weinig breder is dan de opening aan de bovenkant. Dit is een zeer minutieus werk, daar deze groeven niet overal even breed zijn of moeten verlopen tot haarfijne breedten. Uitgesmeed goud of zilver in de vorm van een draad wordt dan in deze groe ven gehamerd, waarvoor speciale bijteltjes worden gebruikt, totdat de oppervlakte van de versiering gelijk is gekomen met die van het niet kostbare materiaal. De smid moet er zorg voor dragen dat deze gouden of zilveren draad van een geëigende consistentie is, zodat het stevig verankerd wordt in de wigvormige groeven. Na polijsten, wordt het lemmet in gewreven met een zuur, in de regel citroensap vermengd met arsenicum. Dit zuur heeft alleen uitwerking op het niet kostbare metaal waar van het lemmet gemaakt is en geeft het, na wederom polijsten, een gladde dof-zwarte of donker-bruine kleur aan het staal of ijzer van het lemmet, waartegen de gouden of zilveren versiering schitterend afsteekt. Daarna geeft de goudsmid het geincrusteerde wapen weer terug aan de wapensmid, die zorgdraagt dat het gehard en opnieuw gepolijst wordt, na vele bewerkingen te hebben ondergaan. Ook dit eist grote kennis van het materiaal, omdat de versieringen intact moeten blijven en het wapen toch de vereiste elasticiteit en taaiheid moet verkrijgen. Damasceren mag zeker wel vanwege de vele moeilijkheden en de vereiste nauwkeurigheid, een van de meest veeleisende processen worden genoemd, niet het minst ook om het beheer sen van „de wil van het materiaal", dus de potentialiteiten van het gekozen materiaal te onderkennen. Het is altijd een handwerk gebleven, waar voor gelukkig geen zuivere mechanische methode in de plaats is kunnen komen, zelfs tot op onze tijd toe. In Indonesië wordt dit damasceren alleen zouden de Hollandse hengelaars gelikkebaard hebben bij het aanzien ervan. Al te vaak kwamen we hier echter niet. Het was tamelijk ver uit onze woonbuurt, en alles moesten we te voet afleggen. Een fiets hebben we nooit ons eigendom kunnen noemen, en wat het voornaamste was, er moest iedere keer als we wilden roeien entree betaald worden. De paar centen, die we hebben kunnen maken met de verkoop van flessen en blikjes aan de „Toe- kang Botol", hadden we nodig om Lottek met oppak sampeu te kopen en als het even kon nog een glas Sirop Asem erbij. Je weet wel alles bij elkaar gegoten in een blikken kan, waarin een blok ijs, en dan maar schud den jongens, hoe meer lawaai op de kist er onder hoe beter. (Zelfde serenade van de Aloon-aloon van Bandoeng bij het uitgaan van de voorstellingen in de Elita bioscoop, maar dan tientallen keren zo luid). Eerder heette „Tempat Pelesiran" „Sitoe Tjipaganti". Je hoefde alleen maar boot- huur te betalen, 10 ct of 15 ct of 25 ct, naar gelang de grootte, en dan kon je desnoods de hele dag blijven roeien. Later kwam dit alles onder Europees beheer en toen moest er bovendien entree betaald worden. Echt officieel met scheurkaartjes en al. Er werd wel wat aan uiterlijk en inven taris gedaan. Tafeltjes en stoeltjes, zelfs een tribune met eronder een motorboot. Dit alles was voor ons het Waterloo. Roeien wilden we, zelfs met een beteerde broek en een door en door verbrande rug. Op het ter gevonden in gebieden, waar het versieren van de lemetten van reëele en statiewapens nog plaats heeft, zoals bijv. in Bali, Lombok en de Vorstenlanden, waar de kris nog immer het nationale wapen is en een ereplaats in neemt onder de bevolking. Ook in Atjeh heeft de rentjong als nationaal wapen, nog steeds gediend zowel als een praktisch en als statiewapen, en werd het lemmet dus ook versierd. Wanneer men de smidse van zo'n goud- en zilversmid betreed en de primitieve hulp middelen die hij gebruikt ziet, dan kan men slechts de grootste bewondering hebben voor wat zij daarmede weten te bereiken! Bewon dering voor zijn geduld, vaardigheid en ar tisticiteit, waardoor hij in staat is een eind- produkt af te leveren dat aan de hoogste eisen voldoet. J; C. H. Literatuur: Het vervaardigen van krissen. Ned. Indie, Oud Nieuw, Jrg. 191611917, bl. 235, 547; Jrg. 191711918 bl. 27, 103, 327, 357, 411, 439- Foto's uit: Nederlandsch-Indië Oud en Nieuw Krislemmet met naga-versiering rasje zitten en over het water kijken was voor ons, Kwikstaarten, niets aan! Ook trokken we naar het eerst minder be kende „Sitoe Aksan", op de weg van Ban doeng naar Tjimahi. Hier was het voor ons machtiger. We waanden ons de Hurons, Indianen uit de verhalen van Wilddoder en De Laatste der Mohikanen, Chinkahook. Met onze „Original V" windbuksen in de prau wen, zo nu en dan aan wal gaand, om een Titiran (Perkoetoet), Tikoekoer, of Manoek Moentjang op de korrel te nemen. Ook bleven we vaak midden tussen de Tratteeplanten geduldig wachten of we niet een waterslang te pakken konden krijgen. De twee eilanden die er in het meertje lagen beschouwden we als woonplaatsen van vijandige stammen, en die werden dan ook altijd eerst behoorlijk verkend alvorens we aan wal durfden gaan. Vooral toen op het grootste eiland een kwaad aardige bok zijn verblijfplaats had, die zijn domein dapper verdedigde tegen indringers, verkozen we dit meertje boven „Tempat Pele siran" alias Sitoe Tjipanganti. In nog een ander opzicht trok Sitoe Aksan ons aan. Een oom van één van mijn Soenda- nese vriendjes was de eigenaar en als we maar niet „bangor" waren mochten we altijd voor niets gaan roeien. Later werd het ook hier hoe langer hoe druk ker om te eindigen in Wester Park, een res taurant en dansgelegenheid, alweer onder Europees beheer, wat voor ons alweer het einde betekende van een geliefd stroopgebied. Alles was „mahal teuïng". A. W. JANSEN 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 8