„Het spel"
en zijn achtergronden
deel I
De djoeroes loop, gang). De foto's geven een beeld van de djoeroes 1. V.l.n.r. eerste stap met stoot van de rechterarm; overgangsstap voor
tweede stoot; tweede stap met stoot van linkerarm.
Pent jakfoto s geven slechts een verkramptbeeld van de werkelijkheid. De voet- en armbewegingen en lichaamswendingen geschieden zo
vloeiend, bliksemsnel en sierlijk dat alleen een film er een indruk van kan geven.
Bang I. van één van die oude goeroes een
afstammeling. Volgens de terzake betrekkelijke
aflevering zouden genoemde oude goeroes hun
oorspronkelijk spel op hun beurt van hun
voorvaders geërfd hebben. Zij zouden het later
echter wat, met in het oude Batavia van een
Chinese meester overgenomen zogenaamde
„koentau"-spel, hebben gecombineerd. Wat
Bang I. mij leerde bestond echter hoofdzake
lijk uit grepenspel, erop gericht aanvallen
en/of tegenaanvallen van de tegenpartij zo
vlug mogelijk onschadelijk te maken, waarbij
eventueel achterwaarts ontwijken tot het aller
uiterste moest worden beperkt onder weg
denking ook aldus van de mogelijkheid van
een mislukking van het als voorzegd beoogde.
Voordien had ik veel aan turnen en gewicht
heffen alsmede worstelen, benevens wat boksen
gedaan. Dat gebeurde in 19091911 te Sa-
latiga onder leiding van de aldaar (en ook
later in Djocja) bij de burgers populaire
cavalerist Jan van Gestel. Turnen deed ik
redelijk goed en wat gewichtheffen betreft
was ik op mijn 16e jaar met mijn tamelijk
mager postuur reeds in staat 75 kg (d.i. ta
melijk ver boven mijn eigen gewicht) te
„drukken", zoals men het toen noemde. Voor
wat het worstelen aangaat kon ik mij als
reeds ver gevorderd beschouwen, al was het
daar slechts zó mede gesteld dat ik mij niet
volstrekt de mindere van de somwijlen als
plaatsvervangend trainer optredende, toen 19
a 20-jarige en pas kort in Indië zijnde, even
als Van Gestel bij de cavalerie dienende
later circa 19141915 onder de schuilnaam
„Sandow" Java-worstelkampioen geworden
Metselaar behoefde te voelen. Het boksen
beheerste Van Gestel in die tijd volgens de
indruk die het op mij maakte slechts matig,
zodat mijn ten aanzien daarvan door de training
onder zijn leiding verkregen bekwaamheid, van
zelf ook niet op een zo hoog peil reeds geacht
kon worden te staan. Desniettemin was ik, al
moet ik het zelf zeggen, na al de genoemde
trainingen als het op vechten aankomen zou,
toch al een absoluut niet licht te onderschatten
tegenpartij
Met Bang I. had ik afgesproken dat vóór ik
met de pentjak-trainingen onder zijn leiding
beginnen zou, ik zijn spel en bekwaamheid
daarin eerst vriendschappelijk toetsen mocht.
Ik zei hem boksen en worstelen tegen hem te
zullen toepassen, waar hij geen bezwaar tegen
zei te hebben. Alleen stelde hij als voorwaarde,
dat ik hem eerst wat daarvan zou laten zien
(Vervolg op pag. 22)
„Poekoelan" noemen bij mijn weten alleen de Batavianen hun zelfverdedigings
kunst. Overal elders in de archipel waar Indische zelfverdedigingskunst bestaat
(beoefend) wordt, is „pentjak" de naam die men daaraan geeft, behalve dat in het
Padangse de fijnere spelsoort „silat" genoemd wordt.
In kringen van de Indische Nederlanders (van
wie velen meestal echter om wille van hun
naam meer in het verborgen dezelve beoefen
den, waar o.a. toch vooral lieden van de zelf
kant der maatschappij daar een hobby van
maakten en er soms ordinair te koop mee lie
pen, haar in het verleden ook wel tegen anders-
gezinden misbruikend) wordt zij met het woord
„spel" betiteld. Hetgeen wellicht hieraan toe te
schrijven is, dat de Inheemsen als zij het daar
over hebben van „main" pentjak (of silat),
dan wel main poekoelan" spreken. Gezien
de grote verscheidenheid van de spelsoorten
of -typen en haar vele respectievelijke vari
anten zou het althans in een kort bestek
absoluut ondoenlijk zijn de technieken en
stijlen alle te behandelen. Afgezien hiervan
nog dat er nu wel niemand onder onze mensen
te vinden zal zijn, die nog over volledige
kennis daaromtrent beschikt. Ik wil hier niet
temin trachten van enkele spelsoorten enig
beeld te geven, aan de hand van wat ik daar
van toen ik jong was, mij eigen gemaakt
heb voorzover het althans nog in mijn ge
heugen bewaard gebleven is. Vooraf wil ik
echter toelichten waar, wanneer en hoe ik aan
het verkregene gekomen ben, alsmede wie
degenen geweest zijn van wie ik daarin on
derricht ontvangen heb en wat mij omtrent
dezelver oorsprong is verteld.
Echter wens ik dat met dit voorbehoud te
dóen, dat m.b.t. mijn mededelingen ten dezen
hoe dan ook in zekere mate discretie zal
worden betracht met dien verstande dat mijn
naam en ook de namen der door mij te noemen
anderen in eventuele publicaties niet, althans
niet volledig genoemd zullen worden, doch
daarvan hoogstens slechts de voorletters zullen
worden vermeld. (Waarvan acte. Red.)
Het was in Bogor dat ik als 19-jarige (in
De sembah. Voordat (bij een demonstratie)
met het spel wordt begonnen, brengt de speler
de sembah eerbewijs) aan de gastheer en dan
nogmaals aan het publiek.
1914) voor het eerst werkelijk kennis maakte
met het pcntjakspel. Mijn eerste „goeroe"
Bang I, was iemand van Tjiwaringin-Pabaton
(ook wel Tjiwaringin-Abèsien genoemd). Zijn
spel had hij van de toen sinds lang overleden,
voorheen zeer vermaarde goeroes wijlen de
gebroeders Pak A. en Hadji M. „geërfd",
zoals hij het noemde. Naar zijn zeggen was
10