„Het spel" en zijn achtergronden (slot) Met K. trainde ik daarna nog enige maanden, totdat ik met de destijds Inheemse B.B.-ambtenaar R. M. K. kennismaakte. Ook hij was S.H.-lid, terwijl hij eveneens als een van de beste spelers aangemerkt werd. En daar hij met mij sympathiseerde, nodigde hij mij op een zondagmorgen uit, een training van zijn S.H.-groep bij te wonen. Inderdaad bleek R. M. K. een heel goede speler, maar dan met een andere stijl als K. (de stoere vechter), te zijn. Voor een Javaan was hij bovendien groot van postuur. Hij had namelijk bijna mijn lengte (ik was precies 1.80 m lang) en was breed en fors gebouwd. Geen van zijn medespelers was er die het werkelijk waagde hem dicht genoeg te nade ren, laat staan met wat vrijmoedigheid aan te vallen terwijl elke aanval van zijn kant, hoe kalm en rustig ook uitgevoerd, door de ande ren steeds op een min of meer vreesachtige wijze ontweken werd. Bij geruchte had ik al vernomen, dat R. M. K. ooit bij een training iemand per ongeluk bijna doodgetrapt had. Begrijpelijk was dus de vrees van zijn mede spelers voor zijn trappen. Het was daarom dat ik hem vroeg of hij het goed zou vinden even een partijtje met mij te demonstreren, om met name de anderen te tonen hoe mak kelijk de hardste en zwaarste trappen afge weerd dan wel gebroken konden worden, zon der noemenswaardige verplaatsing van het bedreigde lichaamsdeel. Mede met instemming van de anderen, ging R. M. K. met mijn voorstel akkoord, nochtans onder plechtige be lofte van alle aanwezigen van strikte geheim houding terzake. Dat was het begin van mijn trainingen bij R. M. K. Daar werden door mij weer nieuwigheden opgedaan. Het S.H.-spel heb ik als hoogst gevaarlijk voor een tegen partij die nooit met spel waarbij zoveel getrapt wordt te maken heeft gehad leren kennen. Die op unieke wijze uitgevoerde en geperfektionneerde trappen kunnen immers zó zwaar en hard aankomen, dat treffers op be paalde delen van het lichaam absoluut dode lijk kunnen zijn. In hoofdzaak was dat trap- spel van het Padangs en Minangkabaus spel overgenomen. Door vrijwel de meeste S.H.- leden werd echter nagenoeg uitsluitend trap- spel toegepast, en als verdediging daartegen hoofdzakelijk ontwijkingen. Getrapt kan wor den uit vele verschillende houdingen. Hand en armenwerk werden echter helaas te vaak daarbij verwaarloosd (door bedoelde spelers althans). Niet door bijvoorbeeld K., die zoals ikzelf, eventueel weringen en grepen met han den en armen waar zulks van nut kon zijn toepaste, onbevreesd en met genoeg zelfver trouwen. De stoere K. moet reeds jaren vóór de oorlog overleden zijn, terwijl R. M. K., (laatstelijk hoofdambtenaar bij het B.B. te M.) na de oorlog overleed. Ik ken nog enkele andere nu hier in Neder land verblijvende Indische Nederlanders, jon ger dan ik, die lid van de S.H. (geweest) zijn en wier bedrevenheid in S.H.-kringen hoog aangeslagen werd. De vrijheid heb ik echter niet hun namen te noemen, afgezien nog van de vraag of zij i.v.m. de door hen afgelegde belofte wel bereid zouden zijn iets omtrent het door hen van de S.H. verkregen spel te openbaren. Ook anderen ken ik nog die geen lid van de S.H. geweest zijn en veel van het spel kennen, doch ook hen durf ik niet te noemen omdat ik niet weet of ze dat goed zouden vinden. Zoals door de S.H. de verschillende spelen gekombineerd en het gekombineerde spel in verschillende gevechtsstellingen verdeeld werd, geschiedde zulks ook door mij met wat ik in de loop der jaren tot het aanbreken van de oorlog aan spel opgedaan had. Inclusief dat gene te Semarang in 1936-1940 verkregen door training en uitwisseling van spel met de uit muntende, jonge, in de oorlog als heiho in het Tjepoese bij een luchtbombardement ge sneuvelde goeroe pentjak S. In 1934-1935 heb ik in M. mijn spel ook tegen boksende kennissen beproefd en kan ik zeggen, dat hun boksen daar weinig tegen opgewassen was. Zoals ik van de verschillende opgedane spel- soorten en andere zelfverdedigingsmethoden een kombinatie gemaakt heb, zullen ook an dere Indische Nederlanders die het pentjak- spel beoefenden gedaan hebben, vrij toch als ze veelal waren van het bekrompen chauvinis me waarmede vele Inheemsen uit de minder ontwikkelde klasse, naar het voorbeeld van de met hun eigen spel sterk dwepende goe roes, behept waren. Veel ben ik nu van wat ik vroeger machtig was vergeten, en van wat ik ervan onthouden heb is er veel wat ik i.v.m. mijn huidige lichamelijke gesteldheid, niet of niet behoor lijk meer uitvoeren kan. In krijgsgevangen schap heb ik echter in de H.B.S.- en Jaar marktkampen te Soerabaja nog een twintigtal jongelui wat onderricht daarin gegeven. Ik teken hierbij nog aan, dat alleen in de stad- Bogor reeds verschillende spelsoorten zijn, met daarnaast de respektievelijke varianten. Van de andere spelsoorten in West-Java (ex clusief Batavia) zijn die welke het meest bekend zijn, behalve de reeds genoemde Tjimandé en Tjikalongspelen: het spel van Depok, van Goenoeng Menjan, van Krawang, van Bantam enz. Voor wat Batavia bereft: van de vele spelsoorten daar heb ik vaak horen noemen die van Kwitang, Kemajoran, Petodjo etc. De spelsoorten van Batavia ken nen meer het slaan, minder het toepassen van grepen. Vandaar misschien de naam „poekoe- lan" die men daaraan geeft. Aan hetgeen ik al over het spel van Tjiwa- ringin-Pabaton (Abèsien) geschreven heb, wens ik het volgende toe te voegen. Bij dat spel hebben de tegen armen, benen en lichaam uit te voeren grepen ten doel de tegenpartij (al dan niet door hem te doen vallen) in een zodanige zwakke positie te doen geraken, dat het verder niet veel moeite behoeft te kosten hem door bewerking vooral van zijn zijde buiten gevecht te stellen. Voorts dat bij de daarbij veel gebruikte koeda-koeda stand de voeten gespreid recht achter elkaar zijn ge plaatst (gelijk als met de hoeven van een paard dat staat, ook het geval is), terwijl de knieën vrij diep gebogen zijn, opdat de stand zo stevig mogelijk zijn zal. (Vervolg op pag. 22) Voorbeeld van het pareren van een aanval. Op de eerste foto staat de speler in de sliwa; op de tweede en derde foto wendt hij het bovenlichaam (djoeroes), terwijl hij met de rechterarm een elleboog-wering gevolgd door een arm-wering toepast. Op de vierde foto is de aanval afgeweerd; de speler staat weer in de sliwa.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 10