Een Koentau-partij in Palembang In Palembang is het gewoonte bij besnijdenis en huwelijksfeesten deze op te luisteren met pentjak, maar aangezien ze daar het Chinees spel beoefenen wordt altijd gesproken van koentau. Als een Palembanger wil zeggen dat iemand goed „speelt" dan zegt hij: „Ai, toean toe patja koentau, patja nian dio toe lah!" Woordelijk vertaald: „Nou, die meneer kan pentjak, hij doet het prima!" Maar om op het onderwerp terug te komen. De feestvierder wendt zich tot de „djago" (voorman of voorspeler) van zijn kampong en vraagt hem of hij tegen een vergoeding genegen is op die of die datum zijn besnijdenisfeest met koentau op te luisteren. Natuurlijk moet de „voorspeler" (zo zal ik de man maar betite len) eerst nagaan of hij op die datum niet reeds een andere afspraak heeft gemaakt. Als dat niet het geval is, roept hij zijn leerlingen bijeen en verzoekt hun op de feestdag aanwezig te zijn. Verder gaat hij naar andere voorspe lers en vraagt hen of zij ook met enkele leer lingen aanwezig willen zijn. Deze mensen krijgen geen vergoeding en doen dit voor de eer en om naam te maken, want er komt altijd veel publiek en er wordt flink geapplaudiseerd als de in actie zijnde speler al zijn langka's en djoeroes goed uitoefent, met de nodige na vraag „van welke kampong is hij en hoe heet de voorspeler enz. enz." Voor die koentau- partij wordt, hetzij voor of opzij van het huis, een ruimte afgebakend van 21/3 x 3 V2 meter door er lange houten banken omheen te plaat sen, waar dan spelers en genodigden plaats kunnen nemen. Soms wordt over de open ruimte 1 cm dik zaagsel gestrooid om geen stof te doen opwaaien, oneffenheden en gaten te bedekken en om te voorkomen dat de spelers zich stoten aan uitstekende stenen in de grond. In tegenstelling tot de manier in West- Java (in Midden- en Oost-Java ben ik niet bekend), waar ze trachten elkaar beentje te lichten dan wel een platte neus te slaan, mag dit hier niet plaatshebben. De methode in Palembang is, dat je een te geven slag moet laten voorafgaan door eerst hard „Haaiiit!" te roepen opdat de tegenpartij de slag tijdig kan weren en een tegenslag kan doen, maar daar kom ik straks nog op terug. Eerst wil ik het hebben over de muziekinstrumenten die bij de koentau aldaar gebezigd worden. Die zijn n.l. dezelfde als in de Soendaeilanden, dus trompèt, gendangs (trommen; kleiner dan op Java) en ook kleinere gongs. De melodie is nogal een tonig en er zit weinig variatie in de trommel slag, vlug achter elkaar geslagen gelijk met de slagen van de gong, dus: „doeng-doeng-doeng- doeng-doeng-doeng-doeng" en „koeng-koeng- koeng-koeng-koeng-koeng-koeng". De variatie hoor je alleen als er straks twee tegenstanders in de „pengkalangan" (speelruimte, arena) zijn en de voorspeler het teken geeft, dat de partijen elkaar moeten benaderen maar dan op de maat van de gendang en krijg je deze maat: ,,doeng-tipak-tipak, <foe«g-tipak-tipak" en gelij ke gongslagen. De eerste pas begint bij de „doeng"-slag en daarna het bijtrekken van het andere been tot de spelers een armlengte van elkaar verwijderd zijn. Dan observeren ze een poosje eikaars houding en stand om de kwets bare plek te vinden. Meent een speler die gevonden te hebben, dan richt hij een slag in die richting (voorafgegaan door de „haaiiit"- roep) en blijft met de gestrekte arm en vuist of vooruitgestoken wijs- en middelvinger gericht op de kwetsbare plek, staan. Reageert de tegenpartij direct op de slag door die op de gebruikelijke manier te pareren door bijv. zijn rechterhand tegen de stootarm tussen pols en elleboog te plaatsen, dan is de slag mis geweest en krijg je de tegenactie weer met de voorafgaande ,,haaiiit"-roep. Doch voor het zover is, zijn er nog heel wat formaliteiten te vervullen. Voor de koentau-partij zijn n.l. gereed gehou den twee houten zwaarden en twee wijde broeken („tjelana pangsie"). Zodra de voor speler ziet dat er voldoende animo is, gezien de bezette banken en het aantal toeschouwers, geeft hij de trompettist een teken. Weliswaar hebben ze al van tevoren kond gedaan van hun aanwezigheid, doch de voorstelling is nog niet aangevangen. Die begint eerst op het teken van de voorspeler. Hij gaat de pengkalang binnen met in de rechterhand een sikoe-sikoe, die hij snel om zijn duim laat draaien, staande op het rechterbeen en het linker gebogen met de voet rustende aan de binnenzijde van de rechter knie. Maar eerst brengt hij de groet bij het binnenkomen door met enigszins gebogen benen tegen elkaar te staan, sikoe-sikoe in de rechterhand in een hoek van 90 graden voor het lichaam, linkerhand tegen de rechterpols en éénmaal in opwaartse richting naar het gezicht en weer teruggebracht, e.e.a. in tegen stelling met Bogor waar twee sikoe-sikoe's worden gebezigd. Na het draaien toont hij enige afweringen en stoten met het achtereinde van de sikoe-sikoe en legt het wapen neer waar hij begonnen is. Dan neemt hij de twee houten zwaarden in de hand, weer dezelfde groet in dezelfde stand, maar met beide lemmetten naar voren en ook weer beide éénmaal naar het gezicht en terug. Daarna schuiven de benen naar buiten en komt hij in de haakse stand en begint met de zwaarden te spelen. Na enige linkse en rechtse kapslagen, buiten- en binnen waartse schaarbewegingen te hebben uitgevoerd, verlaat hij de arena en gaat naar twee verschil lende zijden van het strijdperk om er aan elke V.en pentjak-demonstratie in Minangkaban. IJ ziet hier ook de lange broeken. Foto: „Indonesia, an invitation" zijde, een broek en een houten zwaard bij een der omstanders te plaatsen of bij twee personen uit het op de banken zittend publiek. Dit zijn dan de aangewezen personen die elkaar zoge naamd moeten bekampen. Na zich verkleed te hebben gaan ze de arena in, de eerstkomende tegenover de gendangs en de tegenpartij met de rug ernaar toe. Vervolgens hurken ze en leggen de houten zwaarden voor zich neer, die dan door de voorspeler worden weggehaald. Daarna gaat de jongere naar de oudere toe, brengt hem de groet en gaat naar zijn plaats terug. Dan staat de oudere op, brengt de groet en laat enkele djoeroes zien en gaat weer hurken. Nu is de jongere weer aan de beurt en doet hetzelfde. Aan de plaatsgehad hebbende „openingen" kunnen de kenners opmaken, welke van de 7 soorten koentau door betrok kene wordt beoefend. Daarna staan beide spelers op en laten weer andere djoeroes zien, die worden uitgevoerd in langkah 4 totdat de voorspeler „rapet" roept en dan naderen ze elkaar als eerder omschreven met aansluitende actie. Na zo een tijdje bezig te zijn geweest gaan ze uit elkaar na de roep „renggang", brengen op hun plaats gekomen de groet en verwijderen zich om zich van de wijde broeken te ontdoen en deze te deponeren op de plaats van de voorspeler. Eerst hierna gaat de voor speler ertoe over om een tweede partij te laten beginnen, maar moet toch elke keer weer eerst met twee houten zwaarden manipuleren. Het is dus een drukke en op den duur vermoeiende bedoening. Zonodig geeft hij een andere voor speler de eer enkele partijen op voorgeschreven manier te introduceren. Natuurlijk is het ondoenlijk om aan een stuk tot de avond valt door te gaan, en worden er rustperioden van 15 minuten uitgetrokken om de muzikanten te laten rusten. De tijd voor het middagmaal is natuurlijk langer. En je kunt aannemen dat er duchtig geschranst wordt. De massale hoeveelheid rijst die in de buiten lucht wordt gekookt en in schapevet geroerd in kwali's van 1 meter doorsnede, diverse kip-, schapevlees- en visgerechten zijn niet te ver smaden. Ik kan erover meespreken, omdat ik er midden tussenin heb gezeten. Kapitalen worden eraan besteed. Dat is nu eenmaal de Palembangers eigen, die over het algemeen handelslui zijn en bezitters van grote tuinen met diverse vruchtbomen. Als ik het hierover moet hebben zullen velen watertanden Hoe ik er tussenin ben gekomen? In 1921 was ik van de Algemene Secretarie in Bogor over gegaan naar het Residentiekantoor in Palem bang en trok in bij de heer Th. Bish, een bekende voetballer uit die tijd, ook afkomstig uit Bogor. Op kantoor werd dikwijls door het Indonesisch personeel over die koentau-feesten gesproken. Enfin, al die gesprekken deden me niets. Maar toen ik een eigen woning kreeg aan de overzijde van de brede Moesi, t.w. in 5 Oeloe (de stadszijde heten Ilir-streken) hoorde ik geregeld het eentonig geluid van de gendangs. Ik ging op een dag met één van mijn schrijvers eens poolshoogte nemen en ik moet zeggen, ik vond er niets aan. Hoe of het zij, ik trachtte mij later ervoor te interesseren en sprak er veel over op kantoor en het bleek mij dat praktisch elke Palembanger zich in koentau oefende. Dit bracht mij ertoe de koentau-partij en geregeld bij te wonen en ik maakte kennis met de voorspeler in die buurt Hadji Sidik, een man met een nogal flink postuur en in houding en manier van uitvoe ring van de koentau zeker op zijn plaats. Aangezien ik het nogal saai vond veelal de zelfde manipulaties te zien, vroeg ik hem of er geen bezwaar was als ik bij gelegenheid meedeed. Hij was natuurlijk verwonderd te horen, dat ik er mij voor interesseerde. Ik zei te zullen uitkomen tegen mijn jongere broer, die toen bij mij inwoonde. Aan alle voor geschreven handelingen zouden wij ons onder- (Vervolg op pag. 20) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 11