De sprookjesvogel Dongèngan van Si-Klaas Een oude kennis verlovingsringen Jos. van Arcken Het lezen van het artikel over dit levende juweel uit Java's laaglandbossen (Tong-Tong, 15 juli '62) heeft mij aangespoord daarover nog wat mede te delen. In de collectie Bartels, thans eigendom van het Rijk der Nederlanden en bewaard in het Rijks Museum voor Natuurlijke Historie te Leiden, bevinden zich 38 exemplaren (23 mannetjes, 14 wijfjes en 1 mannetje in jeugdkleed) alle verzameld gedurende de 41 jaren tussen 1895 en 1936, waarin wijlen mijn vader, M. E. G. Bartels later bijgestaan door zijn drie zoons als natuuronderzoeker actief is geweest in Java. Zij behoren tot de soort Irena puella turcosa (Walden). Men krijgt de vogel in leven zelden of nooit in zijn prachtige kleuren- tooi te zien omdat hij zich in hoog geboomte pleegt op te houden. Kijkt men er van onder, dus vanaf de begane grond tegenaan, dan gebeurt dat vrijwel altijd tegen het felle licht van de hemel. Zwart, fluweelzwart is dan de overwegende indruk. Zijn tooi komt dan ook het mooist tot zijn recht als men hem onder zich ziet, b.v. als hij overvliegt van de ene beboste helling naar een andere over een ravijn, waar men in kijkt. Als zovele andere dieren en planten heeft hij geen inheemse naam. Sioeplijster? Apa, deze? De „naam" „Doeka", hetgeen in het hoog Soendanees zowel „ik weet het niet" als: „Ik wil het niet" betekent, kreeg hij „officieel door een publicatie van de hand van de heer Edward Jacobson, die op een ornithologische safari bij de Wijnkoopsbaai in het bos van Goenoeng Djadjanti als ik het mij goed herinner in 1912 na een bezoek van mijn vader te Pasir Datar zijn Soendanese gids minzaam vroeg hoe die vogel heette. De man antwoord de prompt en volkomen gewetensvol en zeer beleefd: „Doeka". De heer Jacobson kende geen Soendanees hij stelde de vraag ver moedelijk in het Maleis, dat de gids mogelijk voldoende verstond maar het zelf niet sprak. Beide partijen waren met het antwoord best tevreden. Tot onze spijt is bij de „Dongèngan van Si- Klaas" in T.T. van 30-2-62 de verkeerde foto geplaatst. Met excuses aan Si-Klaas plaat sen wij nu de goede foto. Als U nu deze kiek bekijkt terwijl U de dongèngan nog eens leest, dan zult U zijn onopgesmukte ontboezeming pas goed gaan waarderen. Toen later het artikel over die tocht mijn vader bereikte heeft deze tactvol op de fout gewezen, die, naar ik mij meen te herinneren, ook is gerectificeerd, maar dit heeft niet meer mogen baten, hetgeen b.v. blijkt uit het feit dat Nagamitchi Kuroda in „Birds of the Island of Java" ca. 1936, „doeka" als de inheemse naam van Irena rustig overneemt, 't Beest zal wel zo blijven heten „in de boeken", vrees ik. Maar Jacobson is niet de enige, die over „doeka" gestruikeld is. Het is o.a. ook een baroe landbouwkundig ingenieur overkomen, die in het Soekaboemische een Soendanese woudloper tot gids nam en hem van elke boomsoort, die hem interesseerde de naam vroeg. Van de duizenden soorten, die er voor komen zal hij op die tocht misschien van een honderdtal de naam gevraagd hebben. En als men weet, dat het aantal Soendanese namen voor boomsoorten lokaal mogelijk de honderd niet of nauwelijks overschrijdt, dan behoeft men zich niet te verwonderen, dat de goede m^n die de mooie Soendanese taal niet machtig was, as usual zijn toespraak voor een planterskoepoelan inleidde met de droge opmerking, dat de Soendanezen zoveel ver schillende boomsoorten „Doeka" noemen... Het verhaal gaat, dat hij de speech nooit heeft voltooid en dat „doeka" 't eerste Soendanese woord was, dat hij leerde en waarvan hij de vertaling nooit vergeten heeft. De Cochoa azurea is een lijsterachtige, die op, of vlak boven de grond leeft in de groen- achtige schemer van het hooglandsoerwoud. Hij is aan de Irena niet verwant en men krijgt hem zo goed als nooit te zien. E. BARTELS Het was op zo'n heerlijke, koele, Indische morgen, dat ik, genietend van de natuur, mij met de nieuwe cabriolet naar de benedenstad liet rijden. De kap stond open, de chauffeur zat trots aan het witte stuur en we zoefden in statie één van de vele steile hellingen op, in een matig tempo. Plotseling verscheen bovenop de heuvelkam, midden op de weg, een sportief figuur, gekleed in gestreepte pyama, sloffen en helmhoed, gezeten op een brullende motorfiets. Onaf wendbaar als een projectiel schoot hij recht op de auto aan. Ik sloot mijn ogen. Breng-broeng- doerrIets vloog door de lucht. Voor, onder de auto vandaan, klonk het gillen van de mo torfiets. Achter mij kondigde een doffe dreun de landing van de berijder aan. Toen ik weer kijken kon zag ik de chauffeur, met zijn hoofd in zijn armen, over het stuur liggen. Dit ver klaarde het voortdurend loeien van de claxon. Voorzichtig omkijkend ontwaarde ik iets ge streepts dat behoedzaam boven de kofferruimte uitrees. De man was bezig op te staan. Met duidelijk krachtvertoon forceerde hij de resten van zijn helmhoed in opwaartse richting, over zijn oren heen. Dit lukte slechts gedeeltelijk, de rand gaf mee, de bol bleef zitten. Echter wel zo dat de jongeling nu een onbelemmerd uitzicht kreeg. Oriënterend keek hij om zich heen. Behalve een ijzersterke constitutie bleek hij ook een onverwoestbaar humeur te bezitten, want zodra hij me ontwaarde verhelderde een blijde lach zijn gelaat. Hij liep hinkend om de auto heen en kwam naast me staan. Met de rand van zijn hoed ter hoogte van zijn maag gehouden maakte hij een hoffelijke buiging. „Ah! U mefrou Chuisman?" „Ja", zei ik aarzelend, mij afvragend waar ik hem eerder ontmoet had. „Adoeh! Forih jaar ook al. Bladak! Maar toen op de Essex!!" R. C. A. De *rltt>»nste triomf ran tie Intia-deteetice êot*r CCEE 1 „...Een der boeven had de kleine, van I j schrik verstijfde Pieter in zijn armen I en bracht het ventje bij de hoofdman. 1 i Wie is dat, snauwde deze Pa M Oerip toe. B O, heer, dat is het kindje van mijn 1 1 chef, doe hem toch geen leed, smeek- I te hij en omvatte de beide benen van de 1 M hadji. 1 Aha, daar is geld mee t'„ verdienen, m j grijnslachte Ismail, vooruit, neem b de kleine kafir mee, er zal weer een 1 I goed losgeld op overschieten! jg Dat Pa Oerip zijn geld kwijt was, 1 g soedah, dat was Allah's wil, maar dat jj 1 de kleine Pieter leed zou geschieden, 1 1 dat was te veel voor de grijsaard. Met 1 g een gesmoorde kreet wierp hij zich op 1 I de hadji en sloeg hem met zo'n kracht 1 M in het gezicht, dat diens hoofddoek los- I vloog. Een vuurstraal, een knal en de i onvoorzichtige oude zakte kreunend in B 1 elkaar, met zijn verstijvende vingers de 1 tulband krampachtig vasthoudend... I Haastige voetstappen klonken van bui- 1 ten, de deur werd opengeworpen en een j 1 in slaapbroek en kabaja geklede Indo, 1 een browning in de rechterhand trad I i binnen. 1 -Help, sinjo Leo, hadji Ismail heeft 1 I de kleine Pieter gestolen! stamelde 1 M de zwaargewonde en verloor het be- 1 1 wustzijn..." 1 Wilt U weten hoe het afloopt? Lees 1 dan de nieuwste pocket van onze boe- 1 I kenreeks: „De Schoonste Triomf van i E de Indo-Detective"door UCEE. Door i 1 storting van 2.50 op giro 6685 (on- g 1 der vermelding „Indo-Detective"krijgt B 1 U het boekje thuisgestuurd. (iÜ!lll!!!lllll!li:[lllllll[IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIi:illlllllllllllllllllllllllllllll|j||]]||l!l!!!llll!llllllllllllllïl Voor naar Laan van Meerdervoort 520 Den Haag - Telef. 336441 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 19