De garde aan de kant
I BRIEVEN 1
De paal van de moskee
van Demak
Eens zal de historie van de overdracht van Indonesië en Nw. Guinea in onze
historie voor een deel te boek staan als een typisch voorbeeld van beperkt klein
burgerlijk denken in de buitenlandse politiek. Het is dan maar een matige troost
te bedenken dat er toch ook nog velen zijn, die altijd het hoofd koel en de blik
helder hebben gehouden. We hebben in TT vaak genoeg de bladen genoemd, die
zulks deden. En zeker mag daarbij het altijd sobere en beradene Fin. Dagblad niet
vergeten worden dat b.v. op 14 en 15 aug. van de hand van L. Hanekroot twee
uitnemende artikelen liet verschijnen.
Dat geen énkel kabinet na de oorlog erover gedacht heeft zich te omgeven met een
college van oud-Indischgasten met jarenlange uitnemende ervaring, blijft voor
elke toeschouwer een raadsel. Dat zulk een college nu nog steeds niet wordt
samengesteld is wederom een raadsel.
Men zegt wel eens: de koloniale diehards
zouden dan misschien alles tóch aangestuurd
hebben op een definitieve oorlog. Ik geloof het
niet. Men zegt o.m.: „Als we Colijn gehad
hadden, zou dit nooit gebeurd zijnIk geloof
het niet. Een man als Colijn met „vechtjas
ervaring" van Atjeh en met een prachtige
Indische staat van dienst zou NU anders ge
sproken en gehandeld hebben, als hij inzicht
gehad had in alle kaarten.
Nu hebben mensen die Indië nooit zagen,
noch Indonesië; de Indonesiër en de Papoea
niet kennen, noch met hun historische achter
grond noch met hun hedendaagse problematiek,
beslissingen moeten nemen die twee landen
aan de rand van een oorlog hebben gebracht;
slechts negatieve resultaten verkregen voor de
economie en de eer van beide landen, en t.a.v-.
de toekomst alleen kunnen afwachten, terwijl
juist nu, op zijn minst met uitvoerige plan
ningen van deskundigen, een breed actie-pro
gramma ontwikkeld dient te worden van de
nabije toekomst.
We constateren nu alleen maar opnieuw
„kater", twijfel aan de toekomst, nodeloos en
nutteloos gekwetste gevoelens door eenzijdige
voorlichting, die even zovele struikelblokken
zijn op de weg naar het mogelijke „herstel van
vriendschappelijke betrekkingen", die toch
door de Regering in het uitzicht is gesteld
Een phrase? De sfeer schijnt beheerst te zijn
door de vaak gehoorde vraag: „Krijg ik direct
mijn bezittingen terug? Neen? Dan blijven wij
vijanden!"
Vele zijn als kinderen die opgevoed zijn met
de waarschuwing dat alle honden onbetrouw
baar zijn en gevaarlijk en dus geslagen en ver
jaagd moeten worden tot zij zich verstoken
zien van alle toekomstige hulp van de trouw
en dienstbaarheid van de hond.
Dit schrijven is „gevaarlijk": menig lezer
grijpt misschien nu al naar de pen. Laat dat
gerust. De gemiddelde opinie is nu zo zoetjes
aan meer dan genoeg bekend. Discussiëren en
twisten is werkelijk onnodig. We vragen ons
(Vervolg van pag. 2)
LEVENSGEVAAR
kanten tegelijk losbarsten. Of alleen één rustig
schot me omleggen. Of... of... en toen kwamen
de anderen al tevoorschijn, zó sloom, zó on
verschillig. M'n snel oplaaiende woede ging
bijna over in een schaterbui. We staken het
ketimoenveld over, af en toe zo'n lekker koel,
sappig ding plukkend en opetend. We gingen
aan de overkant de kampong binnen met een
onverschilligheid die ons al enige tijd de
„brani mati van de rode halsdoeken' -reputatie
bezorgd had. 't Mocht wat!
Nu nog schrik ik als ik aan dat moment terug
denk. Of schrik ik dat ik met allerlei plannen
voor Tong-Tong al ver vooruit ben, terwijl
m'n brigadegenoten nog komen moeten. Maar
net als toen: ze komen wel, hoor! Daaraan
twijfel ik niet. Trouwens... er is nu geen
levensgevaar... of toch wel, een eind verder-
alleen af: „Hoe kunnen wij allen tóch een
politiek van samenwerking ontwerpen in de
toekomst, die méér opbrengt dan niets, eer
voller is dan blijvende vijandschap?" Het is
niet uw probleem, maar het probleem van een
Natie, neen, van Twee Naties. En niet van de
met wrok vervulde naties van vandaag, maar
van met nieuwe hoop vervulde naties van de
generaties van morgen.
Nog staat een werkelijk waardevolle garde
klaar, nóg niet dood, nóg niet begraven. Oud
bestuursambtenaren, oud hoofdofficieren van
Leger en Vloot, oud topfiguren van handel,
nijverheid en cultures, mensen die in hun leven
ettelijke malen gedecoreerd werden voor vele
uitnemende diensten, den lande bewezen. Men
sen vaak die bij de „vijand" een geweldige
reputatie hebben en een groter naam dan ze
ooit in Nederland kregen en krijgen zullen.
Mensen die in de vrije ondernemingssector de
kans horen te hebben peilingen te verrichten,
eventueel in contact met een soortgelijke onder-
zoekingsgroep van de Indonesische kant. En
zonder bij voorbaat het odium van „landver
rader" te dragen. Wat een onmogelijk cru
woord! Nu doen wij allen niets. Wij wachten,
terwijl de tijd voortsnelt. We blijven „fatsoen-
delijk". Tot ergens een seintje komt van hoger
op dat we weer onfatsoenlijk mogen zijn En
zouden vrije ondernemers die tóch niet wachten
willen en een onderzoekingskansje wagen, dit
weer „stiekum" moeten doen?
En ondertussen maar weer grandioos „stand
houden?" En grandioos andere mogendheden
schuld geven? En grandioos (en devoot) de
Papoea in Gods handen aanbevelen? Omdat na
Nederland alleen God redding brengen kan?
Het is gewoon weer het „If we fail, heaven
help the natives", romantic-colonial hullabaloo
van driekwart eeuw geleden. En dat zegt een
Premier van een kolonialisme-afschaffend land
in 1962 voor de Televisie. We mogen de hemel
prijzen dat zo weinig buitenlanders Nederlands
verstaan.
De staat „katert". En de oude Indische garde
blijft aan de kant.
Niet minder dan 113 miljoen Indische Neder
landers staat terzijde netjes te wachten. Mond
dicht en de pet in de hand. Tottewebinnege-
roepewordebijdebaas. Die zo ongemakkelijk
kan bulderen: kolonialen en heimweelijers, kop
dicht! En dan terug te kijken naar de lange
karavaan van Indiëvaarders, van Houtman en
Coen af, over Valentijn en Rumphius naar Veth
en Snouck Hurgronje (en breid die garde
gerust uit naar alle kanten van maatschappe
lijke orde), je zou wel kunnen grienen om in
de halfzachte geest van vandaag te blijven.
En te WETEN dat er nog steeds millioenen
en millioenen en millioenen Indonesiërs aan de
andere kant blijven uitkijken naar hier. On
danks vooruit ratel maar af! -de milli
oenen „valserikken" die we zo graag erbij
slepen om onze onmacht te excuseren
Blijf aan de kant, garde, „and just fade
away..."
TJALIE ROBINSON
UI!III:IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!IIIIIII!!IIIIIII!IIIIIIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!I!IIIIIIII!IIIIIIIII!IIIiIIIIIIIIIIIIIIIIIII!I!IIIII!|
Als elk tijdschrift krijgen wij
enorm veel brieven. U begrijpt
dat bij het openmaken en sorte- j
ren vaak bij werken onder
hoogspanning wel eens enve-
loppen zoek kunnen raken, en
1 dus ook naam en adres verdwe-
nen zijn. Dat wordt een vervelen-
de en tijdrovende zaak als de
1 brieven beantwoord moeten wor-
den. Wilt U ons een genoegen
doen? Schrijf dan bij elke brief
uw naam en adres ook in de 1
linkerbovenhoek van het papier.
Dat bevordert een vlotte afhan-
deling en is bovendien makkelijk B
voor het opbergen in het archief, j
Niet vergeten, ja? En bij voorbaat j
1 bedankt. REDACTIE
llllllllllUilIllllllllllilllllllllllIllllllllllllllllllllllllllllllllf
EEN LEGENDE UIT DJOKJAKARTA
Op een dag besloten de acht wali's een moskee
te bouwen te Demak, waarbij elk een afzonder
lijke taak kreeg.
De bekende stoutmoedige Soenan Kali Djaga*)
moest de vier saka-goeroe, of de hoofdpalen,
maken. Men had reeds een goede dag vastge
steld voor het oprichten van de moskee en zij
moesten zich haasten, om op tijd te kunnen
klaar komen. Ieder deed dan ook zijn best,
behalve Soenan Kali Djaga. Een dag voor de
oprichting van de moskee had hij nog maar
drie van de vier hoofdpalen klaar, de voor
naamste van alle palenHoewel de anderen
boos op hem waren, zei hij kalm: „Morgen
vroeg heb ik de vierde paal wel af."
Zij gingen heen, verder niets zeggend, maar
zeer benieuwd, hoe hij dat klaar zou spelen.
Zo'n paal in één dag te maken was geen klei
nigheid! En hij moest het hout ervoor nog
zoeken ook!
Maar Soenan Kali Djaga maakte zich nergens
bezorgd over. Vlug ging hij aan het werk,
raapte al de houtspaanders, die er lagen, bij
elkaar en zette die zo, dat hij tegen de morgen
de vierde paal klaar had, precies van dezelfde
afmetingen als de drie vorige.
Een poosje later kwamen al de anderen. Ze
waren heel nieuwsgierig, om te zien of het
Soenan Kali Djaga gelukt was, zijn taak te
volbrengen. Ze keken dan ook erg verwonderd
toen zij de palen kant en klaar zagen liggen!
Wel was de macht van Soenan Kali Djaga
groot, Allah zij geprezen! Ze konden dus de
moskee opbouwen, zonder van de vastgestelde
dag te moeten afwijken.
Als men nu in Demak komt en in de moskee
naar de paal zoekt, die Soenan Kali Djaga in
één dag gemaakt zou hebben, dan is het moei
lijk, die te ontdekken, want de palen zijn nu
alle met plaatijzer omwikkeld. Maar als men er
in klimt en ze aan de bovenkant bekijkt, dan
ziet men duidelijk, dat één van de palen uit
spaanders bestaat.
C. H.
Soenan of Soesoehoenan, was oorspronkelijk
de titel der Wali's, of Islam-predikers en be
tekende: apostel of zendeling.
5