Pracht en
in
praal
Oud-Batavia
^©T®
„IHGET MATI" „AD PATRES"
Fa. Johs. Ouwejan Zn.
De dagelijkse post van Navorser bevat soms
onverwachte verrassingen. Zo ontvingen wij
kort geleden van een trouwe medewerkster
uit de provincie Groningen, een nummer van
het Nieuwsblad van het Noorden van 13-1-
1962, niet direct een bron, waaruit je nu
Indische gegevens zou putten, met een héél
interessant artikel, van als we het goed begrij
pen Niek Hissema, over een Aduarder predi
kant uit het begin der XlXe eeuw, die daar
van 1811-1820 stond. Hij schrijft daar over:
Er is een fraaie kerkeen goede pastorie, een
uitnemende tuin en een hof met uitgelezen
vruchtbomen, doch vindt men er weinig om
gang, daar de landlieden, waaruit het dorp
veelal bestaat, hunne dagelijkse bezigheden
hebben". Om de tijd te doden schijnt Zijn
Eerwaarde zich geoccupeerd te hebben met het
nederschrijven van zijn Mémoires, en wel over
zijn eerste standplaats het eiland Onrust, van
waar hij naar Batavia is overgeplaatst. Van
1774 tot 1784 bracht hij door op Java, en dit
is voor ons natuurlijk het meest van belang.
Over de man zelf weten we slechts weinig.
Jacob Casper Metzlar, zag omstreeks 1750 het
levenslicht in de barrièrestad Hulst, als zoon
van een officier. Met zijn ouders zwierf hij
diverse garnizoensplaatsen door. Het was niet
de meest voordelige tijd voor een militaire
loopbaan, en het gezin zal wel, zoals de rijke
kooplieden dier dagen het uitdrukten, „ver
gulde armoe" gekend hebben. Desondanks
trachtte Papa zijn zoon een „fatsoenlijke" op
voeding te geven en slaagde er in, voor hem
een studiebeurs in de theologie te Utrecht te
verwerven, waar hij zijn academische graad
verwierf. Het krijgsmansbloed zijner vaderen
weerhield hem een beroep op een klein dorpje
te aanvaarden, aangezien hij zijn oog op een
meisje (Petronella Weppelman) had laten val
len aanvaardde hij een beroep naar „den Oost",
waar in ieder geval meer mogelijkheden scho
len dan in het een of andere vergeten dorp.
Op 4-5-1774 scheepte hij zich met Petronella
in aan boord van het Compagniesschip „de
Morgenster"Erg comfortabel had hij het niet,
daar hij slechts de beschikking had over een
halve kajuit, door een schot afgescheiden van
het logies van de Onderkoopman. Behalve een
bedstee was er nog ruimte voor twee stoelen
en dertien „geldkisten". We kunnen veilig
aannemen, dat deze niet de spaarpot van
Z. Eerw. vormden, doch geld van de Kompenie
bevatten, dat men onder geestelijk toezicht
veilig achtte. Dominee kortte de tijd met de
geestelijke verzorging van de passagiers, in
totaal 375 personen, en zo bereikte men zonder
avonturen de Kaap, waar ter bestrijding van
de scheurbuik vers fruit ter aanvulling van
het vitaminetekort werd ingeslagen. Dominee
vertelt met trots, dat hij een oud hemd ruilde
tegen 133 sinaasappelen! Hierna werd de reis
voortgezet, en op 13 december 1774 arriveerde
men te Batavia.
Begrafenis- en Crematie-Onderneming
Opgericht 1924
ROUWKAMERS en
ONTVANGKAMERS
AIRCONDITIONED
Kantoren: Fred. Hendriklaan 7
Den Haag, Tel. 070-556427 (2 lijnen)
Het zal de jonge predikant wel vreemd te
moede geweest zijn, om direct door de Gou
verneur-Generaal aan huis te worden geïnvi
teerd. Nog dezelfde avond nam hij deel aan
een ietwat stijve receptie, waarover hij nogal
uitwijdt. De gasten waren nauwkeurig volgens
hun rang gezeten, de dames en heren elk aan
een bepaalde zijde van de zaal. Zijne Eerwaarde
moest even wennen aan de tjitjaks, die zo nu
en dan op de vloer ploften. De heren hadden
het zich gemakkelijk gemaakt, en ontdaan van
hun rok en pruik, zaten ze in hun kamizool,
de kaalgeschoren hoofden gedekt met een
steile witkatoenen muts. De hele kerkeraad,
waaronder 12 predikanten, was tegenwoordig,
en Ds. Metzlar, die nogal gevoel voor humor
had, amuseerde zich met de plechtige beffen,
waarboven de kaalgeschoren schedels of de
katoenen mutsen merkwaardig afstaken. Aange
zien hij nog geen gekleed kamizool bezat,
doch gehuld was in zijn borst- of lijfrok, kon
hij zijn deftige Hollands-laken jas niet uitdoen,
„wat mij", zoals hij het uitdrukt, „niet weinig
zweets ten lijve uitdreef". De toenmalige G.-G.
was Petrus Albertus van der Parra, een 60er,
geboortig uit Colombo, die als 14-jarige jongen
zijn carrière had aangevangen als soldaat van
de penne, en in 1761 G.G. was geworden,
waarmee een periode van nepotisme een aan
vang nam. Hij verkocht ambten of schonk ze
weg tegen een jaarlijkse remuneratie, en ver
rijkte zichzelf op een waarlijk onbeschaamde
wijze! Vooral zijn vrouw Adriana Johanna
Bake, dochter van de Raad extra-ordinair
David Johan Bake en Ida Dudde, wist al haar
familieleden van Vaders en Moeders kant
dusdanig te protegeren, dat vrijwel alle grote
kapitalen uit de Compagnies tijd in handen
der afstammelingen van Ida Dudde kwamen.
Dit ging van groot tot klein, zo schrijft bijv.
de heer Hissema, dat Ds. Metzlar een inkomen
had van 12.000 gulden! Dit moet dan veroor
zaakt zijn door diverse emolumenten, want
officieel werd zijn salaris op 16-5-1775 ver
hoogd tot 130 gulden 's-maands wat nog ver
van 12 mille af is.
Op 10-2-1775 werd hij aangesteld als predikant
op het eiland Onrust. Hier verzorgde hij voor
namelijk de geestelijke belangen van twee a
driehonderd scheepstimmerlieden. Ds. Metzlar
werd getroffen door de bloeiende gezondheids
toestand dezer lieden, in tegenstelling met de
bevolking van Batavia. De Nederlanders al
daar waren zeer bleek, en hadden dikke buiken,
volgens Z. Eerwaarde door het veelvuldig
gebruik van kina, (al meent Navorser dat het
Nassi-dieet ook het zijne daartoe wel zal bijge
dragen hebben). Naar zijn gevoel kwamen de
muskieten voornamelijk op de pas uitgekomen
Europeanen af. De inlanders leefden matig en
hadden weinig behoeften. Zo sliepen ze op
een matje dat ze opgerold meesjouwden. „Zo
laat zich het zeggen van Onzen Heer begrij
pen".
„Neem uw beddeken op en wandel", waartoe
onze bedden te zwaar zouden zijn, voegt hij
er aan toe. Hij bracht vandaar ook een bezoek
aan het eilandje Purmerend, waar hij zeer
aangedaan werd door de melaatsenkolonie, en
ook de plaats bezocht, waar jaarlijks de over
tollige peper in zee werd gestort.
vertrok hij voor een dienstreis
naar Cheribon, waar hij een der sultans bezoek
bracht aan „een inlandse prins", vermoedelijk
een regent. Hij werd er met zeer veel onder
scheiding ontvangen, gezeten in een koets met
vier paarden, terwijl op het voorplein een
compagnie grenadiers opgesteld stond die mar
sen speelden, terwijl bij zijn aankomst saluut
schoten uit kleine veldkanonnetjes daverden,
de geweren gepresenteerd werden en de offi
cieren salueerden. Ds. Metzlar schijnt wel bij
zondere kwaliteiten gehad te hebben, want op
23 dec. van hetzelfde jaar maakte hij promotie,
en werd beroepen te Batavia, met bepaling
dat hij om de 14 dagen een predikbeurt op
Onrust zou blijven waarnemen. Hij schijnt dus
zowel bij de toenmalige G. G. Reijnier de
Klerck, een rondborstig zeeman, die als matroos
in Indië was gekomen, als bij diens voorgangers
van der Parra, gestorven 28-12-1775 en Jere-
mias van Riemsdijk, die hoewel met unanieme
stemmen in den Raad van Indië verkozen, door
het lang uitblijven zijner bevestiging uit Patria,
nog vóór zijn installatie, op 3-10-1777 over
leed, in de gunst gestaan te hebben.
Hoe plechtstatig de etiquette in Batavia was,
waar men zich somtijds te Versailles zou wa
nen, blijkt wel uit de ons overgebleven „Ont
werpen tot de Publicque Voorstelling van Zijn
Edelheid, den HoogEdelen Heer Jeremias van
Riemsdijk, als Gouverneur Generaal wegens
den Staat der Vereenigde Nederlanden en der-
zelver G'Octroyeerde Compagnie in Oost-
Indien. Zo als dezelve door de Heeren extra-
ordinaris Raden Jacobus Johannes Craan en
David Joan Smith daar toe den 7en juni Anno
1777 in Rade van Indië versogt en gecommit
teerd, is gereguleert ende op Zaterdag den
18en October aanstaande staat volbragt te wor
den. Gedrukt te Batavia in 's E. Compagnies
Boek-Drukkerij bij Egbert Heemen". Helaas is
dit grandioze festijn, dat in extenso is vermeld
als Bijlage J, in Rhede van der Kloot's bekend
werk over de Gouverneurs Generaal, door het
overlijden van van Riemsdijk niet doorgegaan.
Passeerde Dominé met zijn koets een Lid van
de Raad van Indië, dan moest het rijtuig halt
houden, de inzittenden opstaan, en deze heer
plechtig groeten. Kwam de G.G. zélf langs,
dan diende men zelfs uit te stappenReed de
G.G. naar de Kerk, dan reden twee trompet
ters vooruit, „hard op de trompetten blazende",
voorts reed een cavalerie-officier van de lijf
wacht aan de rechterzijde van de koets, ter
linkerzijde reden twee hellebaardiers en nog
vier achter de koets, benevens enige artilleristen
te paard. Dit was nog slechts de gewone statie,
bij de volle statie kwam er een loper vooruit,
gekleed in wit satijn met gouden passementen
en onderkleding navenant, een vergulde zilve
ren plaat met het wapen van de G.G. vóór op
de muts en een stok met grote zilveren knop;
gevolgd door een officier, de koets van de G.G.
bespannen met 6 paarden, met voorrijder en
opzij en achter de koets 12 hellebaardiers en
de overige bedienden. Als de vrouw van de
G.G. uitreed, gingen aan haar koets 4 jongens
vooraf, met rottingen met zilveren knopen en
korte roodlakense rokken met gouden passe
menten. De koets met 4 paarden en twee helle
baardiers, in Compagnies livrei, d.w.z. rode
lakense rokken, kamizools en broeken, rijkelijk
met brede gouden passementen. Zo toog men
naar het gehoor van Ds. Metzlar in de Hol
landse kerk, waarvan de bouw een half miljoen
had gekost, en nog eens 50000 gulden voor
het orgel. Het doopbekken en het avondmaals-
gerei waren van massief goud, terwijl de kerk
verlicht werd door 5 grote kaarsenkronen van
Chinees koper, elk ter waarde van 1000 Rijks
daalders
Hier voltrok Ds. Metzlar op 18 mei 1778 het
huwelijk tussen het enige kind en erfgenaam
van wijlen G.G. van der Parra, Petrus Albertus
van der Parra, geb. Batavia in 1760, aldaar
overleden in 1783, bij zijn huwelijk luitenant
der compagnie pennisten, schepen te Batavia
1782 en kort voor zijn overlijden benoemd tot
boekhouder-generaal
Niet zo'n slechte carrière voor een jongmens
van 22 jaar, al was dit nog niets vergeleken
(Vervolg op pag. 22)
16