Welke krant leest U?
Bomen over bomen
Die vraag stel ik aan elke lezer met wie ik het genoegen heb kennis te maken. Er
wordt over het algemeen dan verder luchtig heen gepraat over het antwoord. En
soms dreigt er wel eens twist. Zegt men: „Dat en dat blad. Heb je er wat tegen?
Gek. Ook al zóu ik er wat op tegen hebben, dat ontneemt iemand zijn voorkeur en
zelfs zijn karakter toch niet? Dus waarom twisten?
Even een paar gedachten uitwisselen (en daarmee heel wat correspondentie
afdoen).
Mij is vaak gevraagd, waarom ik me uitsloof voor andere mensen. Ze zullen er
toch niet dankbaar voor zijn. Ze zijn het niet waard. Ik zal alleen maar spijt hebben
van weggegooide tijd. Een commentaar dat hier ongeveer op aansluit is: «Trekje
je maar niets aan van wat de mensen zeggen. Na je dood word je wel geëerd
Waarom stel ik dan altijd die vraag?
Vroeger in Indië hoorde ik pientere Hollan
ders vaak zeggen: „In Holland kan je de men
sen herkennen aan de krant die ze in hun zak
hebben in de tram".
Hier in Holland merkte ik dat het wadr ts.
Maar dat het toch veel minder „just a joke" is
als men wel denkt. Want praktisch alle bladen
in Holland zijn religieuze of politieke „opinie
bladen". Het zijn de opinies tenslotte die de
partijpolitiek bepalen en dus de regering van
het land. In laatste instantie kan men dan bij
het maken van blunders door de Regering of
bij het volgen van een fatale politiek niet
opgewonden de ministers op het stoepje roe
pen of als een zondebok de woestijn in sturen,
maar gelaten constateren: blijkbaar was de
opinie van het merendeel van mijn medebur
gers zo. En je kan toch niet een halve bevol
king van Nederland op het matje roepen
Het is óns bijzonder duidelijk geworden in al
die zaken van Nederlandse belangstelling, die
wij op een aparte manier kennen: de spijtop
tanten b.v. en „de zaak Nw. Guinea Als we
terugblikken op de resultaten van beide „affai
res", merken we wel dat die resultaten prak
tisch weerspiegeld werden en worden door de
opinies van enkele van de meest gelezen bladen.
Terwijl het bezonkener, beschaafder oordeel
van b.v. Alg. Hbld., Fin. Dagblad en N.R.C.
niet gelezen werd en helaas ook niet gelezen
zal worden. Ik heb deze bladen vaker genoemd.
Men zij gerustgesteld: ik word niet betaald
voor propaganda. Er zijn trouwens op enkele
punten altijd verschillen van mening. E)at hoeft
een wederzijds respect niet in de weg te staan.
Als wij goed opletten, merken wij wel dat
veel mensen bovengenoemde bladen niet lezen
omdat ze ,saai" zijn. Geen snorkerige koppen,
geen rauwe spotprenten (de caracaturist
Berendt van het Alg. Handelsblad is de enige
Nederlandse caracaturist die de appreciatie
van de buitenlandse pers „gehaald" heeft),
geen breeduit gesmeer van schandalen, moor
den, fraudes, verkrachtingen, ongelukken en
branden. Vooral geen overdreven gevlag met
eer, schoonheid, cultuur, vaderlandsliefde en
fatsoen.
Beide bladen zijn niet fatsoenlijk, maar be
schaafd.
T.a.v. Nw. Guinea en Indonesië b.v. hebben in
de NRC de knapste, beradenste, meest gewe-
tensbewuste artikelen gestaan, zowel van re
dactie als inzenders. Artikelen waarvan je het
betreurt dat ze niet veel algemener worden
gelezen. Maar wat kan je daaraan doen? De
totale Nederlandse mentaliteit schijnt nu een
maal zodanig te zijn, dat men óf gedwee in
een politiek of religieus opinie-gareel loopt óf
pompeus van het marktplein klaroent a la
Kokadorus. Dat zal wel niet (gauw) verande
ren. En dat betekent dus dat het wérkelijk
gezonde en maatschappelijk nuttige oordeel
altijd in de minderheid blijft.
Hoe is over het algemeen de Indische kranten
lezer? Alweer in honderden, ja duizenden
contacten is mij gebleken dat de Indischman
de krant neemt om zijn zakelijke nieuws
waarde (net als in Indië) en dat men over de
opinie vaak zijn schouders ophaalt. Of Omdat
men wel ervaren heeft dat tegen die opinie
tóch niet te vechten valt als eeuwige tóch niet
gehoorde en met „koloniaal" of „heimwee"
bestempelde minderheid.
Eén ding blijft dan toch ontbreken: de vorming
van een werkelijk betrouwbaar en gezond oor
deel in de „grote schok van opinies". En daar
mee het onvermogen om een goede zaak (die
in het belang is van onze tóekomst) te dienen.
Daarom ook staat „de Indische groep" buiten
de werkelijkheid.
Laat ons er geen doekjes om winden: verreweg
de grootste meerderheid van de Indische groep
leest Tong-Tong niet en verreweg het grootste
deel van die meerderheid is „zoet" met Libelle,
De Lach en Panorama, leest geen andere week
bladen van meer vormende waarde. Men hoeft
mij niet te geloven. Men kan gerust een eigen
onderzoek ondernemen: zoek honderd Indische
gezinnen op. Constateer de lege boekenkasten,
de op licht amusement ingestelde weekblad
mappen. Dat is zeer zeker met de Hollandse
maatschappij óók het geval. Maar dat is geen
elegant en zeker geen intelligent excuus. Zich
optrekken aan, of verschuilen achter een
„voorbeeld" van lagere orde strekt niemand
tot eer. En wederom wordt duidelijk: met zó
weinig werkelijk ontwikkelde en gecoördineer
de kracht blijft de Indische groep in Nederland
een loos aanhangsel. Niet bepaald eervol.
Wij sjokken overal wel mee. Wordt het goed
met Indonesië, goeoeoed. Blijft het mis met
Indonesië, goeoeoed. Komt er wat terecht van
de EEG, goeoeoed. En zo niet, dan is het ook
wel goed. Wij zijn „loyaal", bruikbaar, goed
schiks, aardig, want we worden tóch wel weg-
geassimileerd toch?
Lees een goede krant. Het is niet erg snugger
om een krant gauw „saai" te vinden. Want
wijst juist het behoefte hebben aan opvallende
sensationele berichtgeving niet op eigen saai
heid? Is immers het herhaald oproepen „Wees
heer in het verkeer" geen bewijs dat er dus
veel te weinig heren zijn in het verkeer? Laat
ons voorzichtig zijn met al te gemakkelijke
uitspraken. Dan heb ik liever Pongkie, die
zegt: „NRC? Muulek, Tjalie, muuuulek! Ik
snap nul!" Want Pongkie moet begrijpen dat
het leven altijd moeilijk blijft. Net als het
optellen en aftrekken eerst, het vermenigvuldi
gen en delen later, de algebra en meetkunde
nóg later. Het idee: „Als je eind HBS hebt,
dan ben je pienter en weet je alles" is zo'n
tragisch beperkte opvatting! Alleen wie zich
weer aangordt voor nieuwe moeilijkheden, die
gaat met de tijd mee, die is niet gauw bedro
gen. De gemakzuchtigen worden altijd door
zichzelf bedrogen. 2*. R.
Over dat commentaar kan je eigenlijk reuze
lachen, en dat doe ik dan ook vaak: „Word
maar gerust overreden, Tjalie, straks lig je
toch in een fijn hospitaal" lijkt er immers veel
op.
Toch, omdat deze opmerkingen persisteren, ga
je er tegen wil en dank meer over piekeren.
En dat doende merk je dat de mens eigenlijk
leeft met twee „heilsverwachtingen":
1. Voor het goede dat men doet, krijgt men
zijn aardse beloning,
2. Voor het goede dat men doet, krijgt men
in het hiernamaals zijn beloning.
Nog geheel daargelaten of ik er werkelijk wel
helemaal van overtuigd ben, dat dit Tong-
Tong-werk goed is (veel mensen tonen aan
dat het niet goed is), meen ik toch dat het
verkeerd is om al het goede wat wie ook doet
te meten met de maatstaf „voor wat,hoort wat".
Bij mezelf heb ik in elk geval opgemerkt dat
ik het niet doe. Mijn opvatting van een wer
kend leven leiden is: leven als een vruchtboom.
Breng vruchten voort en maal er verder niet
om of goede of slechte mensen ze eten. Je
brengt net als die (mangga-)boom vruchten
voort „tegen wil, en dank". Als er geen eters
zouden zijn, zouden de vruchten afvallen en
verrotten. (Eigenlijk nóg zo kwaad niet, want
met de voedende elementen in het vruchtvlees
wordt in elk geval nog de grond bemest voor
het opgroeiend gras). Maar waarom zou een
mens zijn vruchten willen houden? Of zou hij
een selectie-systeem gaan toepassen? Of den
ken: als ik maar veel vruchten geef, krijg ik...
h'm, ja wat krijg ik? De ene mens is geluk
kiger geschapen dan de andere mens, zoals de
ene boom vruchtgevender dan de andere. Moet
je de boom medailles geven? Vruchten terug
geven
Kan men tegen een boom zeggen: breng maar
geen vruchten voort, want er is toch niemand
die ze eet? Of „verhuis naar ginder", naar
mensen, die je vruchten wél kunnen gebruiken?
Of ga je zeggen„Voor alle vruchten die je
voortgebracht hebt, manggaboom, zullen we je
straks als je niets meer voortbrengt, in goud
zetten?" Ach, nee, daarna wordt de boom óók
omgekapt en tot timmerhout versneden, in elk
geval tot brandhout. Wij zijn op aarde om
„besteed" te worden. En neem gerust van mij
aan dat onnoemelijk veel mensen deze „boom
opvatting" ook hebben.
Hoeveel jonge moeders hebben hun kostelijke
gaven van lichaam en geest (zoals dat heet)
„vergooid aan een zwerm kinderen, een uit
puttend huishouden, een „prul van een vent".
Maar de zegeningen die ze hebben gebracht
overtreffen die van de voorzichtige, wijze
society-dame vaak bij duizenden en duizenden.
Daarom houd ik van échte soldaten. Die
wonderlijke kerels in een kleurloos uniform,
naamloos en bezitsloos, die de krankzinnigste
gevaren trotseren ter bescherming van een
verre samenleving en die bereid zijn hun leven
te offeren, terwijl anderen alleen maar het
leven zo lang en vet mogelijk te rekken. Die
trots zijn op een „blikkie" (hoont de man met
10% op zijn kapitaal). Maar welke stedeling
kan ooit beseffen welke symbolische waarde
deze „badge of honour" heeft voor een leven
van ontzaglijke opofferingen en onmeetbare
moed? Die gegeven zijn in „ruil" voor een
belachelijk blikkie en een schaamteloos laag
soldatenpensioen
Wie ouder wordt en nóg niet beseft dat leven
iets is om te geven en niet om te nemen en
dat het er verder geen lor toe doet of er loon
naar werken is of niet, die heeft niet waarlijk
geleefd. Daarom moeten we die „voor-wat-
hoort"-opvatting kwijt. In elk geval niet meer
over praten in Tong-Tong. Liever bedacht zijn
op dat immer dreigende feit: als de boom
doodgaat, is er wel tijdig gedacht om het
planten van andere bomen? T. R.