DE MISLUKTE RIJSTTAFEL
Zee-filosofie door Panamasfer
De vuilste pestnegerij van de wereld, zei Ber-
tus nijdig, terwijl hij bezig was z'n gelaat met
azijnwater te betten, dat lelijk door de mus
kieten was aangetast. Onze Lieve Heer hep
eerst de wereld geschape in zes dage, en de
zevende dag hep ie de Oost geschape, om de
Europejane te jenne.
Nee, zei Hobbie, dat vin ik nie, 't is je eige
schuld, as jij mit 'n stuk in je pet tege de
goedang op gaat maffe, dan mojje de gevol-
lege drage. Ik snap alleen nie, datte de mes-
kiete die terrepetijn van jou luste. D'r lui
mamma heeft der eitjes zeker uitgebroed in
een ouwe teerpot en d'r lui pappa hep zellef
zeker lang gevare as seemeskiet. Zo, Hobbie,
zei ik, je schijnt het nog al voor de Oost op
te nemen. Ja, meheer, antwoordde Hobbie,
alles hep se vóór en se tege. De Oost hep ook
se gebreke, maar selfs ik hep se gehad, toen ik
jong was. Maar je mot hier geen stuk in je
kraag hebbe, want dat is hier geen lolletje.
Toe ik op de Oostzee voer, na Riga en Peters-
burg, en zo wat, toe was het 'n plesier, om 'n
stuk in je donder te hebbe, maar hier stik je
dan van de warmte, en as je niet sorg, dajje
bijtijds achter 'n klambo komp, maar je ga
buite maffe, dan kluive de meskiete je af tot
't been. Ik hep de pes an die blauwe sloebers
ook, hernam Bertus weer, se verstane d'r eige
moers taal geeneens, en je mot het ses keer
segge mit een hout d'r bij, vore se je snappe.
Gistere nog hadde me pas geschilderd bij de
trap, en daar komme een paar van die vettige
kerels van het dok an mit allerlei berkakkers
bij sich. Ik roep nog: houvas, jangan nou mit
kwee poenja sala tangans in de baroe tjet!
Maar lane se nou meteen mit d'r lui apepote
in de nieuwe verf pakke!
Ja, zei Hobbie, dat is wel so, se snappe niet
veel. Ik was verleje week op Soerbaai, en daar
gong ik 'n nefie van me opzoeke, die is onder
bootsman op de marinewerf. Nou, die jonge
is al tien jaar in de Oos, en die kin s'n meleids
toch wel so wat. Ik kwam bij 'm, toe de schaft
net was afgelope, en hij had 'n paar kissies te
versjouwe. D'r satte een hoop koelies op d'r
lui hurreke te herkouwe. Hé, koelies, roep me
neef Teunis, mari meriegie! Toe stinge d'r
opeens een man of dertig op, en die kwamme
allemaal na 'm oe, maar hij had er maar een
paar nodig. Potverblomme, bije nou helemaal
belatafeld, roep Teunis, satoe, loro, tiga, vier,
vijf, anem, pitoe! Pitoe owongs voor ankat
ini sidji petie? Je bin van lotje getik, vooruit,
skrobbie sama kooiDat is seker Jevaans, seg
ik tege Teunis, je spreek 't verdomp goed. .Ja,
oom, zeit ie, je mot hier wel jevaans bome,
want de vullikers verstane haas geen meleis.
U motsien, watte se hier in Indië schafte, ging
Bertus door.
Datte se rijst vrete (dat noeme se nassie of
segoo) daar ken ik komme, maar dan mojje
sien, watte se d'r bij schafte, gemale schorre-
pejoene, gekonfeite viskoppe, slangedarreme,
gepiepte doauwpiere, en ik weet al niet wat
meer, en dan krijg je d'r altijd een grote schaal
met slabbers bij, dat noeme ze sajoer, en daar
drijft altijd een keplete moddersloot in, tot
dooie salamanders toe. En de Europejane zie
je d'r gewoon van mee schafte.
Nou, zei Hobbie, hoor deris Bertus, overmor-
rege Sondag dan bin ik vrij, en dan gaan ik
na een aangetrouwde nicht van me, die is een
meissie van Batavia, die gaan ik opsoeke, en
dan mot jij mee, dan selle me rijsttafel schafte,
dan sel jij wel sien, hoe effetief fijn die blauwe
kost smaak. Ik schaft me eige geregeld d'r
mottig an. D'r kerel hep een fijn jop bij de
spoor, dat is een kemies. Bij me niggie hep ik
nog nooit geschaft, maar me ouwe meut hep
me gevraagd, om d'ris op te soeke, en nou hep
ik d'r 'n briefkaart geschreve.
Nou, zei Bertus, ik wil het welleris prebere.
Maar krijge me d'r een hassebassie bij
Nee, zei Hobbie, dats't enige beroerde mit die
neef van mijn, hij is wel een degelijke jonge,
maar hij is van de blauwe knoop, en daarom
komp ik d'r so maar es affetoe. Maar me selle
onse eige neurie meeneme, mit twee vierkante
potte komme me d'r wel. En dan selle me
meteen wat lekkers voor me nichie meebrenge.
En jij mot me maar voordoen, hoe je al die
blauwe rotzooi af kluive, zei Bertus.
Des zondags ochtends stonden de heren gereed
bij het station, elk voorzien van een pot jene
ver, terwijl Hobbie een geweldige mop zout-
vlees torste, onvoldoende in een vuil singletje
verpakt, en Bertus over zijn schouder een
boom pisang droeg en in zijn linkerhand een
kooi met een enigszins verlamde aasvogel of
strandkraai, welke hij te Soerabaija gevangen
had en die hij „Kelumbus" gedoopt had. Na
enig deliberatie, of ze maar niet vast een
neutje zouden nemen, en of ze maar niet vast
Tol de vleest gelezen „short-story-
schrijvers" in het oude Indië moet
zeker Panamaster gerekend worden,
wiens zee-filosofie zowel in de statigste
sociëteiten als de nederigste dagverblij
ven even enthousiast gesavoureerd werd
als vruchten-cobblers en kopi soesoe
ès. Veel oud-lndischgasten zullen zich
Panamaster nog graag herinneren (ook
Tjalie, die als „snotjog" nog menig
verhaal van deze schrijver in ,,De
Schroef" toentertijd onder redactie
van Pa van Lonkhuyzen heeft ge
ïllustreerd)
Vreemd als het klinkt maar mensen
als Bertus en Hobbie zijn met al hun
eerlijke grofheid" door „de Inlander"
méér geapprecieerd geweest dan de
stijve, fatsoenlijke, ethische Europeaan.
Panamaster is een onbehouwen maar
eerlijk stukje Holland-in-Indië geweest
en we willen hem in dit blad niet ver
geten. De Indischman tenslotte, die
„petjo" verfoeit, maar zijn hart ophaalt
aan „onversneden Nederlands"hopen
wij met dit stukje een apart plezier te
doen.
één der „vierkante" zouden open maken,
namen ze elk een borrel aan het buffet, en
besloten vanwege de zondag 2e klas te reizen.
In de coupé bevond zich reeds een vrolijk
gezelschap van Indische jongelui, waaronder
enige aardige meisjes. Hobbie legde voorzich
tig de klomp zoutvlees onder de bank, terwijl
Bertus de onwelriekende „Kelumbus" aan het
bagagenet hing. Beide voorwerpen deden on
middellijk het gezelschap wat opschuiven. Je
mot se maar wete te inpenere, zoas het varreke
sei, toe iedereen 'm de ruimte gaf, sprak
Bertus tot „Kelumbus".
Wel, lieve kindertjes, begon de altijd galante
Bertus, lusse jullie pisang? Geen antwoord
volgde, doch een lichte hilariteit werd merk
baar.
Me souwe de sjentelmanne wel 'n neutje wille
aanbiede, vulde Hobbie an, maar dat hebbe
me vandaag sellef nodig. Me gane rijstetafele
bij me nich. Je ken 'm misschien wel, meheer
Groothof van de spoor, hij is kemies. Nog
geen antwoord volgde. De jongelui keken
elkaar zenuwachtig aan en Bertus begon de
„dampe" in te krijge. Misschien motte me
meleis prate zei hij dreigend rondkijkend, nou,
joeke pitjara hoor! Mau pisang samma kooi?
Of lusse jullie liever roetjak?
Bertus, zei Hobbie vermanend maak nou geen
deining, me binne voor ons plesier uit. Ja, zei
Bertus, maar ik laan me niet veraffretere.
Lane me een neutje neme, zei Hobbie sussend.
Nadat Bertus nog had gemompeld, dattie ze
met het zoutvlees op derlui donder zou komme,
werd er een vierkante pot opengemaakt, doch
daar er geen glaasje was meegenomen werd het
asbakje van de coupé daarvoor gebruikt. Plot
seling begonnen een paar der meisjes te
gichelen, en weldra werd de hilariteit algemeen.
Lach as se voze wortele op je graf komme
plante, zei Hobbie weer, as die vierkante pot
leeg was, sou ik jelui der mee op je donder
slaan.
Wat is hier aan de hand, vroeg de inmiddels
gearriveerde kondukteur.
Se denke datte se mijn te grase hebbe, zei
Bertus, maar ik sel se nog wel waarneme.
Maak hier geen herrie, zei de kondukteur,
want anders gaan jullie d'r sebiet uit!
Jou smerige klooniaal, antwoordde Bertus
hevig, jij hep hier geen pes te vertelle, as
„Kelumbus" niet in dat kootje zat sou ik jou
d'r in stoppe mit je mottige taats. Se hebbe je
seker vroeger nat opgeborrege, dajje so uitge-
slage bin mit kwaje droes.
Jezus, Bertus zei Hobbie verzoenend, hou nou
toch op, swam toch niet tege so'n verlope
kippedief. Lane me nou onse stand ophouwe!
Op Antjol gaan jullie der uit, zei de konduk
teur woedend.
Zo, antwoordde Hobbie, wie breng je mee?
As je nie maak, dajje wegkomp, selle me je
vrij sette! Als je haar langer was, sou je pre-
sies op me schoonmoeder lijke!
De trein stopte aan de halte Antjol. De kon
dukteur liep het perron op en naar de telefoon,
en telefoneerde een en ander naar het volgend
station. Toen kwam hij terug bij de coupé,
waar zich inmiddels de andere passagiers ver
zameld hadden. Jullie gaan er uit, zei de
kondukteur.
Eerst me sente terug, zei Bertus.
Heren, zei een mijnheer, ik ben commissaris
bij de recherchedienst, hier is mijn bewijs, ik
raad je aan, ga er zonder herrie uit.
Maar me lieve mens, zei Hobbie verontwaar
digd, wat hebbe julie toch allemaal, wat is er
toch gebeurd
Jullie hebt de andere passagiers lastig gevallen,
en je hebt mij beledigd, zei de kondukteur.
Here, lane me d'r nou nie lang over swamme,
maar lane me nou een neutje neme, dan is
alles vergete en vergefe.
Een grote hilariteit begon zich van het publiek
meester te maken. De rechercheur sprak even
(Vervolg op pag. 20)
6