«r ■WMMPjli Herinneringen van een Joekang Poekoelan" i- n Voor ondervolgend verhaal is het nodig dat ik een en ander over mijn jeugd ga vertellen. Reeds op jonge leeftijd heb ik de ouderlijke woning verlaten (dit natuurlijk na heel wat tegenkanting van de kant van mijn ouders), teneinde te leren op eigen benen te staan en levenservaring op te doen. Vanwege mijn gering inkomen toentertijd ging ik in de kost bij een eenvoudige familie, die te Buiten zorg in een klein straatje woonde, midden tussen de bevolking in. Q :3 Vv* 111111 lil!!! lil! 1111111111 1 111111111 1111111 Hierdoor leerde ik de Soendanese taal, zowel het laag-, als het hoog dialect te schrijven en te spreken, hun adat (gewoonten) kennen en kon ik mij met evenveel gemak bewegen onder de gewone, als onder deftige lieden. Die omstandigheden hebben er toe geleid, dat ik mij overal goed op de poekoelan heb kunnen oriënteren en heb het hierin zover gebracht, dat mijn meester („masdjoed") mij bekwaam genoeg achtte om onderwijs daarin te geven. Op de lange duur was het zelfs zo, dat ze geen „djoeragan" (meneer) of „anom" de verkorting van „djoeragan anom" (jonge me neer) bezigden, maar „mamang" (oom) tegen me zeiden. Niet in de ware betekenis van dit woord, maar meer als aanspreektitel om hun respect tegenover mij tot uitdrukking te bren gen. Althans bleek dit uit het feit, dat als ze het onderling over mij hadden, ze het over „Mang Depris" hadden. Als ze mij onderweg tegenkwamen en groetten, zeiden ze altijd „Poenten Mang, badé angkat?" (goeden dag Mang, waar ga je heen?) Zelfs door veel ouderen in leeftijd werd ik aangesproken. Mijn veronderstelling is dat zij hiertoe waren over gegaan omdat ik praktisch nooit op pentjak- feesten ontbrak, zoals ter gelegenheid van ons Oud- en Nieuwjaar in de stallen van de Gouverneur Generaal en bij huwelijks- en besnijdenisfeesten. Die bij de Gouverneur Ge neraal dateerden vanaf de tijd van Van Heutsz en waren erg in trek, omdat ze daar tegen een beloning van 25,trachtten elkaar de loef af te steken. Daar hebben heel wat „djago's" (hanen) naam gemaakt en is hun spel populair geworden. Het is nimmer voorgevallen dat de geslagenen, al waren ze na zo'n partij er lelijk aan toe, van zo'n gebeuren een civiele zaak maakten. Het ging er eerlijk toe, omdat je zonder wapens je hele kunde aan de dag mocht leggen om je tegenpartij te doen vallen (sans rancune). In de Soendalanden onderscheiden zich 3 hoofdgroepen van de poekoelan: de „Tjiman- dé", de „Tjikalong" en de „Sera", welke laatste ik zelf beoefen. Van genoemde groepen zijn vele ondergroepen ontstaan, waarvan de bekendste zijn: de ,,Tji Matjan" (tijger), de „Tji Monjet" (aap) en de „Tji Kampret" (vleermuis). Voor wat ik van Batavia afweet was daar zeer bekend het spel van de heer Petite de Rooy, de „Petjoet" van de heer Schoor uit Petodjo, die zelf de bijnaam had van „Si Pantèk". In Padang beoefende men het specifieke Padangs spel, waarbij het schop pen de hoofdrol speelt. Verder heb je het Chinees spel „koentau" die weer is onderver deeld in 7 groepen, alle met Chinese namen die mij onbekend zijn. Wel weet ik uit onder vinding, dat dit spel in heel Palembang wordt gebruikt (zie het artikel in T.T. van 15-9-'62). Voor wat betreft de Chinese spelers in Buiten zorg zijn het meest bekend Baba Boek en Baba Boit, beide forsgebouwde kerels. Van wege deze forsheid gebruikten ze bij hun gewapend spel zwaardere sikoe-sikoe's (drie- stang), die ze gebruikten om zich te verweren tegen aanvallen met slagwapens als goloks, zwaarden, pieken en toja (ronde houten stok, die de lengte moet hebben van je eigen lichaam). Wat de sikoe-sikoe betreft: dit wapen is gemaakt van staal en heeft de lengte van de onderarm tot aan het elleboogbeen gemeten vanaf de binnenkant van de arm. Voor het gebruik hiervan wordt de arm in een hoek van 90 graden voor het lichaam gehou den met de pols naar boven en rust de sikoe- sikoe in de open rechterhand met het verleng stuk daarvan over de pols heen naar de binnen zijde van de onderarm en wordt dit wapen tegen het lichaam aangedrukt. Dit is de reden dat de sikoe-sikoe geen langere afmeting mag hebben, daar het anders verward zou raken in je kleding, dan wel jezelf verwonden. In Pontianak hebben ze een soort spel, waarbij de „lès" een voorname factor is. Het lichaam n.l. is zo getraind, dat het slagen kan ont wijken door achteruit of zijwaarts weg te veren. Bij wijze van spreken mag je een ervaren pentjakker uit Pontianak de handen op de rug binden en hem toch niet kunnen raken. Laten wij van het standpunt uitgaan, dat hij een speler tegenover zich krijgt die in de Langkah 5. staat (zie schets A t/m E), dan staat diens rechtervoet op B en linker op E, terwijl het lichaamsgewicht op het rechterbeen op B rust. Zo staat hij stevig en deze stand wordt koeda- koeda genoemd. Hij zelf staat in de Langkah 3. Het kruis op de schets wordt dan verlengd met een gelijkzijdige driehoek FGB. De man uit Pontianak staat dan met zijn rechtervoet op G en met de linker op F, dus met het front naar de tegenpartij. Zijn derde punt is punt B, waar op de rechtervoet van de tegenpartij staat. Der halve moet hij dit punt veroveren, omdat zijn beenwerk via B moet gaan. Wat zijn armen aangaat, die hangen slap langs het lichaam. Nu gaat hij aldus te werk. Hij vraagt om gesla gen te worden. De tegenpartij ziende dat het gezicht en lichaam van de opponent bloot of ongedekt staat, waagt zich hieraan. Zodra de slag aankomt, veert het lichaam met de slag mee naar achteren, zodat de slag mis is en de tegenpartij zijn arm terugtrekt voor het toe brengen van een tweede slag. Gelijk met de teruggetrokken arm, hoe vlug ook gedaan, veert het lichaam van de persoon in Langkah 3. staande mee en drukt zich flink tegen dat van degene staande in Langkah 5. aan, met als gevolg dat het lichaamsgewicht van B op E komt te rusten, waardoor de voet op B licht komt te staan. Nu is het zo, dat de benen van 't verende lichaam tegelijk zo worden geplaatst, dat de tegenpartij daarover struikelt. Het val lende lichaam wordt dan vergezeld door een flinke duw naar de zijde waar geen benen staan, zodat hij een geweldige smak maakt. Aangezien deze „lès" ook in de „Sera" is verweven, zou een afweer van onze zijde bijna op dezelfde wijze geschieden, met dien ver stande echter dat er arm-, hand- en beenwerk aan te pas komen. Het zou te ingewikkeld zijn een en ander omstandig en punctueel op papier te zetten. Thans wil ik overgaan te beschrijven hoe een gevecht tussen pentjakkers in een „pengkalan pentjak" (pentjak-arena) tot stand komt. Elke soort pentjak is onderverdeeld in de „bloem" of de dans ervan, de djoeroes (het alfabet), dat zijn de grepen, de langkah's dat zijn de (Vervolg op volgende pag.) Bovenstaande foto's geven 8 n vijf van de elf passen weer van de Langkah Lima. V.l.n.r. pas 1., pas 2., pas 4., pas 6. Zie ook de tekening.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 8