Vakantie in Anjar (Bantam) maart-april 1955 UH een vakantie-dagboek WEEKEND NAAR BOVEN Bob van Heekeren onderzocht, voor de Oud heidkundige Dienst in Djakarta, een terrein in het plaatsje Anjar Lor waar bewijzen gevonden waren van zeer oude urnen. Er moet daar, in lang vervlogen tijden, een be graafplaats zijn geweest van een volksstam die zijn doden in urnen aan de aarde toever trouwde. Welk volk dit geweest is was niet bekend. Door een toeval was de aanwezigheid van die urnen bij de Oudheidkundige Dienst bekend geworden. Voor van Heekeren natuurlijk een bizonder interessant object om nader onder zocht te worden. Door mijn werk aan de bibliotheek van het Museum te Djakarta en daardoor bevriend met de Oudheidkundige Dienst, kon ik het zo schikken, dat ik als vakantietrip de hele tocht en het onderzoek meemaakte. Het was een van de vele belevenissen op Java. We logeer den in de vuurtoren van Anjar Kidul. Op dergelijke tochten is het contact met de bevolking een interessante en aangename er varing. Uit mijn dagboek over deze belevenissen volgt hier het verslag van een avond: 4 April 1955. Vroeg eten vanavond, we gaan de kampong in. Op het station moeten we door een donker spooktreintje klimmen om aan de andere kant van de spoorrails te komen. Wij zijn nog niet aan deze kant van het dorp geweest, behalve Basuki, die de hele omgeving al verkend heeft. Aan deze kant van de spoorbaan wonen de klapperboeren, de vissers zitten allemaal aan de zeekant. 't Is donker onder de palmkruinen al is er ook een dikke halve maan op komst. Met behulp van zaklantaarns en obors zoeken we de weg, stappen over boomstammen, bereiken de kampong. Door onze niet helemaal geruisloze vorde ringen op de kampongpaadjes zijn de bewoners gealarmeerd, nieuwsgierig komen er enkele hun huisjes uit om te zien wat er aan de hand is. Ze wijzen ons de weg, zo komen we al gauw bij het huis van Pak Sapik die de Krakatau- ramp overleefd heeft en ons daarvan zal ver tellen. Zijn zoon ontvangt ons. De oude blijkt niet thuis te zijn, ze zullen hem gaan halen, hij is in de buurt. Ondertussen worden we thuis binnengehaald, krijgen plaatsen in de grote, hoge kamer om een ronde tafel. Wat een huis is dit! Hoog en ruim, grillig verlicht door de olielamp op tafel die overal donkere schaduwplekken en halfverlichte hoeken tovert. Gladde, bruine gedèkwanden, donkere balken en pilaren. Achterin, midden in dat grote vertrek en naast de hoek waar wij om de lamp zitten, voert een trapje naar het verhoogde tweede stuk van deze woonruimte, zoals een toneel in een schouwburg. Daar, over de lage balustrade, kijken vrouwen en kinderen op ons neer, hun gezichten af en toe duidelijk als zij in de lichtkring komen. In dit huis hoor je de sprookjes om je heen suizelen. Er wordt thee aangeboden, met biscuits en sigaretten. Vol spanning wachten we op de oude heer en zijn volkomen overdonderd als de deur, in het donkere voorste gedeelte, opengaat en een luid „Good night" ons toegeroepen wordt. Stokmager, kaarsrechtop, schuifelt de oude baas binnen de lichtkring, zijn stok geheven in groet. Even zijn wij sprakeloos. „How are you" klinkt zijn stem. Wij zijn opgestaan, drukken hem zwijgend de hand. Er wordt een hoge leunstoel bijgeschoven, als op een troon zit de oude daar. Zijn zoon rolt een strootje voor hem, geeft hem vuur. Door de rookwolk kijkt hij knikkend de kring rond. Wat bevangen door deze dramatische entree, de „Duizend en een nacht" enscènering, de voelbare doch stille aanwezigheid van veel meer mensen dan we kunnen zien, weten we niet goed hoe onze ragen in te leiden. „Are you Americans" klinkt plotseling zijn vraag. De zoon vertelt hem wie wij zijn, van waar wij komen en dat wij willen horen hoe in de tijd van zijn ieugd, dit land verwoest werd door de grote ramp. „Ja ja' knikt hij, „de Krakatau", en dan ver zinkt hij in diep gepeins. We wachten gespan nen, in het rose licht alle gezichten naar hem toegewend. Hij is onze aanwezigheid vergeten. Zijn hoofd schudt langzaam héén en weer, de bonte hoofd doek, als een tulband gevouwen, vangt iets van het lampschijnsel. Zijn ogen staren over ons heen. „Bapak", zegt Basuki zacht, terwijl hij hem op de arm klopt, „Bapak, vertel ons hoe oud U was toen de vulkaan uitbarstte". Hij komt weer in het heden. „Hou oud ik was? Ik was een jongen, woonde nog bij mijn moeder. Ja, ik was al besneden maar nog niet getrouwd". Hij spreekt Indonesisch nu, met veel Javaans erdoor. We rekenen uit dat hij toen ongeveer 14 jaar geweest moet zijn. Dan is hij nu 86. „Hoe is het begonnen Bapak" vraagt Basuki weer. „Was er iets te merken, was er geen waarschuwing in de sfeer?" „Ja, er gebeurden vreemde dingen. In die dagen was de hemel vol van bliksems". „Selèret-selórotZijn magere lange armen beschrijven bliksemschichten in alle richtingen. „Selèret-selörot, de hemel was vol vuur, en de zee hoog en wild". Hij blijft ineens weer stil voor zich uit mum melen, een beetje lachend, knikkebollend. Wij verstaan er niets meer van. Bas stoot hem nog eens voorzichtig aan. „Bapak". Ja, hij weet het allemaal weer. „De dag werd eensklaps nacht. Duisternis overal. Angstkreten van mensen en dieren. Wie uit de voeten kon vluchtte naar de heuvels, maar de zee, de vloedgolf, achterhaalde de meeste vluchtelingen. Alles werd meegesleurd, mensen, huizen, klappertuinen- Geen gejammer klonk meer. Alleen de brullende zee, het kra ken en breken van bomen, het gebulder van de donder. En selèret-selórot ,het vuur dat door de hemel siste". Hij is weer stil, het lijkt of hij zo ineens is ingedut. Basuki raakt hem, na een poosje wachten, weer zachtjes aan de arm. „Bapak, de Krakatau, wat deed de Krakatau?" Hij ziet ons weer. „De Krakatau liet veel gerommel horen, spoot vuur omhoog en liet het as regenen. Nu is hij dood", zegt hij dan, met duidelijke voldoening en zeker de helft kleiner dan destijds". „De Krakatau heeft veel ellende gebracht, heel veel ellende". Hij vervalt weer in gemijmer, schuddebollend, glimlachend. We zitten ook maar stil om de tafel, nippen aan onze glazen, kijken de ruimte in. Buiten de lichtkring is er soms geschuifel van voeten, onderdrukt gefluister, gekraak van houtwerk. Door een kuchje van ons schrikt de oude weer wakker en vervolgt zijn verhaal. „Over de honderd mensen, uit dit dorp alleen, zijn verdronken. Meer dan tweehonderd ver ongelukt op het land. Alles werd verwoest, het dorp, de klappertuinen. Het vee is omge komen, het land in zee verdwenen. „Ellende, ellende, de Krakatau heeft ons ongeluk gebracht". „Bapak, hoe is het mogelijk dat U het over leefd hebt", vraagt Bas. „Moeder was gevlucht en al ver weg. De golven sloegen over de kampong ik werd meegetrokken, rondgeslingerd neergeslagen en verdergesleurd. Er tegen vechten was onmoge lijk. Ik raakte bekneld tussen boomtakken. De boom was ontworteld en werd door de zee heen en weer gedreven. Een dag en een nacht dreef ik met de boom in de storm. De boom heeft mij geslagen maar, tenslotte gered". Hij schuift zijn hoofddoek wat opzij en wijst op een nog duidelijk litteken op zijn hoofd. Opnieuw dommelt hij in. „Bapak, uw moeder heeft U die teruggevon den?" „Ja, veel later, zij was met nog wat mensen naar een dorp in de heuvels gegaan. Zij hadden daar dagen en nachten lang vanuit de verte alles zien verwoesten. Zij zag de oude, stenen vuurtoren in stukken breken, het dorp en onze tuinen wegzinken in zee. Zij werd krankzinnig. „Toen ik haar terugvond riep zij steeds maar Allah Allah, alun-alun potong". De oude vuurtoren was van steen gebouwd, 18 meter hoog en werkte met petroleumlicht. (Vervolg op pag. 14) Ach ja, wie het enigs zins doen kon, ging vanuit het warme Batavia met week end naar de goe- noeng. Men kocht op de weg ergens naar de Po ent jak, een stukje grond, een vrij ruim huis (er gingen immers vaak ook kennissen, be halve familie mee) werd er gebouwd, meestal half steen, half hout of bilik. Natuurlijk grote tuin, met wijde grasvelden en als het kon, nog een empang met goe- rami of goudvis. Men waande ztch in een paradijs. Want dat kon, onbekommerd genieten van God's vrije en schone natuur, weg van het stadsgewoel, warmte, stof en piekerans over kantoor. Nergens ter wereld heb ik zoveel zuivere lucht ingeademd als in de bergen op Java.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 6