K. A. R. Bosscha Jeugdjaren in Krambangan
Geb. Den Haag, 15 mei 1865 -
Overl. Bandoeng, 25 nov. 1928
Erelijst
In Nederland, generaliserend gesproken
vormen stelsels en vooral partijen de ruggegraat
van het maatschappelijk en economisch leven,
in Indië drukten personen, krachtige figuren
met onbaatzuchtige liefde voor het land en
volk, rusteloze werkers voor wie geen moeilijk
heden blijvend konden bestaan, mannen van de
daad, die efficiency in hun vaandel hadden
geschreven, de stempel op het Indische leven,
en wel zodanig dat zonder hun gezegende in
vloed de Indische samenleving in haar ont
wikkeling een aanzienlijk lager peil zou hebben
bereikt dan bij de aanvang van de lie wereld
oorlog kon worden geconstateerd.
Tot die persoonlijkheden aan wie het v.m.
Indië, met al haar bevolkingsgroepen en lagen,
onnoemelijk veel te danken heeft, behoorde
ongetwijfeld de heer K. A. R. Bosscha. Hij
was een van die koloniale werkers, excusez Ie
mot odieux, die met hun arbeid een monument
hebben opgebouwd, waarop zelfs een ver nage
slacht, onverschillig van welk ras dan ook, het
oog dankbaar en met trots gevestigd zal kun
nen houden.
Men heeft de heer Bosscha de theekoning van
de Preanger genoemd en men heeft hem het
ereburgerschap van de stad Bandoeng aange
boden, maar daarin lag niet al de hulde en
dank vervat, waarop deze stoere arbeider in de
tropenhof recht mocht laten gelden. Voor zover
het de Indische Grootlandbouw betrof, was hij
meer dan enkel „theekoning van de Preanger".
Wat de grijze Ottolander betekende voor Oost-
Java, was in de planterswereld, de heer Bos
scha voor het westelijk deel van het eiland.
Zij waren beide even populair in de Indische
landbouwkringen, In het korte bestek ons ten
dienste staande is het niet wel mogelijk alles
precies na te gaan wat de heer Bosscha in het
belang der Indische grootcultures heeft gedaan,
noch een enigszins volledig beeld te geven van
de arbeid van deze rusteloze werker op ander
terrein. Het schrijven van een dergelijk over
zicht zou neerkomen op het te boek stellen
van een zeer belangrijke periode, n.l. van de
laatste drie decennia vóór de lie Wereld
oorlog, zowel op het gebied der welvaart als
op politiek gebied van het v.m. Ned. Indië
waar zijn naam mede verbonden was.
Een persoonlijkheid als die van de heer Bos
scha kan gemakkelijk begrepen worden door
een ieder die oprechte liefde koesterde voor
dat Indië, met geestdrift voor zijn toekomst
vervuld, aan de ontwikkeling van land en volk
zijn beste krachten gaf. Want liefde voor dit
grootse land en geestdrift voor en vertrouwen
in de toekomst, beheersten de daden van deze
grote werker.
Hij werd geboren in Den Haag, 15 mei 1865,
als zoon van een hoogleraar aan de Polytech
nische school te Delft, en was de kleinzoon
van de bekende minister en historicus Bosscha.
Na de H.B.S. te hebben afgelopen ging hij
naar Delft en vertrok in 1887 naar Indië, waar
hij ruim een half jaar verbleef bij zijn oom, de
nestor der Java Thee planters, van Kerkhoven
te Srinagar en Tjibadak. Daarna vertrok hij
naar Sambas (Borneo) om in dienst te treden
van een goud-winnings maatschappij.
In 1892 kwam hij weer terug in de thee.
In 1896 stichtte hij de thee-onderneming Mala
bar, die hij wist op te werken tot een onderne
ming met een wereldbekende naam. Maar hij
was ook „planter" op het gebied van het
Onderwijs, van de Industrie en van de Hy
giëne...
Hij gaf de stoot tot veel, dat voorgoed het
economische leven in Indië in de meest gun
stige zin beheerste. Als particulier, als volks
raadlid, als commissaris van vennootschappen
en maatschappijen, heeft hij nieuw leven ge
bracht op velerlei gebied er richting aan gege
ven en vertrouwen gewekt. Wij herinneren aan
8e tientallen landbouwondernemingen, die haa
ontstaan en bloei aan hem te danken hadden,
aan zijn arbeid als lid van de commissie voor
de Welvaart en van de Fabrieksnijverheid, aan
zijn arbeid in de Volksraad, de Gewestelijke
Raad van de Preanger, als bestuurslid van het
Ned. Indisch Landbouwsydicaat, de Soekaboe-
mische Landbouwvereniging waarvan hij voor
zitter is geweest, de Romanietfabriek, de Ca-
outchoucfabriek, de Jaarbeurs te Bandoeng
Voorts aan zijn werken voor „Indië Weerbaar",
de Technische Hogeschool, de Sterrewacht, de
Hogere Burgerschool, de Neutrale School en
het Gemeentelijk Ziekenhuis, allen te Ban
doeng. Bosscha was een uiterst mild man en
waar hij finantiële hulp noodzakelijk achtte
gaf hij met uiterst vrijgevige hand.
K. A. R. Bosscha
Het „Weekblad voor Indië" gaf na de ver
kiezingen voor de eerste Volksraad in 1918
een speciaal Volksraadnummer uit en verzocht
de leden hun mening kenbaar te maken over
het nieuwe instituut. De reactie van Bosscha
was kort en krachtig, zoals altijd en luidde:
,,De dageraad is voor Indië aangebroken,
Thans alle handen aan den ploeg..."
De Regering erkende zijn verdiensten door hem
te benoemen tot Ridder in de Orde van de
Nederlandsche Leeuw en later tot Comman
deur in de Orde van Oranje-Nassau.
Hij was een edel mens, een onbaatzuchtig
staatsburger, die zijn plichten kende, mèèr dan
zijn plichten deed en die rusteloos werkte, met
alle kracht, in het belang van de Indische
gemeenschap, blank, bruin en geel. Wij ge
denken hem namens dit Indische land en volk
met ere en liefdeC. H.
Allereerst hulde aan Tong-Tong voor bij
mijn weten de allereerste publikatie van de
lijst van personen die het leven hebben gelaten
bij het ondergrondse verzet in Ned. Indië
tijdens de Japanse bezetting.
Heb zelf eens van een familielid gehoord,
begin 1946 in Medan, dat in Bandjermasin
zeven Messchaerts -een familie bestaande
uit zoons en vader werden geëxecuteerd
wegens ondergrondse acties. Helaas ontbreken
mij nadere gegevens. TIL MESSCHAERT
Khartoum, Sudan
Het kaartje van Krambangan in de Tong-Tong
van 15 september 1962 bracht me een deel van
mijn jeugd in herinnering. Ik ben niet wat je
zou noemen een „anak Krambangan" maar ik
heb toch een poos in die contreien gewoond, in
de Gattottan, Kalongan en Gang Boentoe, een
zijstraat van de Profetenstraat. Ik was op
school bij de Zusters Ursulinen in de Donker
straat en later op de H.B.S. maar toen woonde
ik in de Hofmanstraat naast de Raad van
Justitie. Ik heb gedanst in de Concordia, eerst
op de kinder-dansavonden later wanneer er
bal was ter gelegenheid van een suikercongres,
de geboorte van Koningin Juliana en ter gele
genheid van Nederland's onafhankelijkheid in
1913. In de schouwburg hadden wij onze HBS
feesten en ik zag er Brondgeest en Bouwmees
ter. Huwelijken werden toen gesloten in het
Residentiekantoor bij de Rode Brug, waarbij ik
enkele keren als bruidsmeisje fungeerde.
Het was een gezellige, onbezorgde tijd. 's-Zon-
dags was er thuis reünie van neven en nichten,
vrienden en vriendinnen. We hadden een oer
oude piano die al in geen jaren gestemd was
en waarvan enkele toetsen vastzaten, maar dat
belette ons niet dansmuziek te produceren.
Een neef speelde fluit, een vriend erbarmelijk
viool maar er werd vrolijk gedanst en we had
den enorm veel plezier. In de rustpauze aten
we nasi-goreng, bami, lemper of een andere
heerlijkheid.
We verhuisden nogal eens. Een poos woonden
we in Gang Boentoe in het laatste huis, zodat
de straat waar natuurlijk geen verkeer was
onze tuin was. Toen verhuisden we naar de
Kalonganstraat in een huis waarvan de achter
tuin precies achter de muur van onze straat
lag. De vrienden kwamen helpen. Aan beide
kanten van de muur werd een of andere stel
lage in elkaar gezet en de kleinere stukken
reikten we elkaar aan over de muur. De grote
stukken werden door koelies overgebracht en
zoals gebruikelijk de etenstafel omgekeerd en
daarin het servies.
Ook op oudejaarsavonden was er grote koem-
poelan. Ieder bracht wat mertjon mee en het
jaar werd zeer luidruchtig uitgeknald.
De Concordia werd later B.P.M.-kantoor waar
ik ook nog gewerkt heb. De schouwburg is
verdwenen evenals het residentie-kantoor, later
kwam het Gemeentehuis op Pasar Besar. De
restaurants Grimm en Hellendoorn verhuisden
naar de „bovenstad".
Na de oorlog woonden we weer een jaar of
drie in Soerabaja. Mijn man was B.P.M.'er en
we woonden in een B.P.M.-mess op Darmo
Kali. Op een morgen ben ik de stad ingegaan
en heb ik gedwaald door de oude straten. Het
was er nog precies als vroeger, alleen wat meer
verwaarloosd. Het „paleis" van Justitie was
door bombardementen verwoest, evenals de
Katholieke kerk op Kepandjen. Het huis aan
de Gattottan waar wij gewoond hadden was
al lang voor de oorlog verkocht aan de firma
Maintz Co. en afgebroken maar verderop in
de Gattottan woonde nog steeds de familie
Jasper.
Van mijn vrienden en kennissen uit mijn Soera-
baja-tijd zijn niet veel meer in leven. Ik was
thuis de jongste en ben nu bijna 70.
AI. VAN LOON-W1TZENRATH
4