eKe „Waar mens en tijger buren zijn Waar mens en tijger buren zijn X van L C. WESTENENK L. C. WESTENENK Goedkope editie van dit bekende boek, geschreven door een van de grote bestuursambtenaren van het voormalige Indië. De verhalen zijn van verschillen de aard. Een deel is gewijd aan het mys terie der natuur; andere vertellen van gebeurtenissen, welke zich in de diepe binnenlanden en een zame uithoeken afspeelden. 254 bladz. Gebonden 4.90. Bij de boekhandel te verkrijgen. Uitgave H. P. Leopold N.V. Den Haag «J „Waar mens en tijger buren zijn" De posthume vergelding Wanneer we dit boek ter hand nemen, grijpt allengs ons de verhaaltrant en de stof die dit deeltje beslaat, feitelijk zowel „1Vaar mens en tijger buren zijn" en Het land van Bitter- tong"vroeger uitgegeven in twee afzonderlijke delen. Zo pakken ons de verhalen en de wijze van vertellen, wars van mooie woorden en rheto- rische zinswendingen, dat wij het node neer leggen en liefst in één ruk willen uitlezen. Zij die het voorrecht hebben gehad zelf in dit „Land van Bittertong" te hebben gewoond, zullen vooral interesse hebben aan wat Weste nenk van dit gebied weet te vertellen. En wat hij heeft te vertellen is bovendien werkelijk gebeurd, al zijn de belevenissen van Bitter tong*) misschien een weinig geromantiseerd. Het eerste verhaal ,,Het oudste wezen op aarde en de mens" is een kostelijke mengeling van wat de Islam leert en het oeroude geloof dat zich toch nog altijd laat gelden. En men gelooft onvoorwaardelijk aan dit verhaal, maar een kniesoor die daarop let! Ook het verhaal van wilde dieren als beschermgeest van de mens, raakt een onderwerp aan, waarover men het tot op heden niet eens is. En toch staat datgene wat Westenenk vertelt onomstotelijk vast en ik zou zeker nog een drietal gevallen kunnen noemen, die ik persoonlijk heb meegemaakt en mij en andere te denken gaven. De Mensen-Eter" geeft een verhaal weer, Waaruit duidelijk blijkt welk een terreur zulk een dier in een streek kan uitoefenen en hoe noodzakelijk het is om hem op te ruimen. Ik heb Westenenk persoonlijk gekend, toen hij Resident van Benkoelen was, en hij heeft mi] de liefde en achting geleerd, welke men voor het wild kan koesteren. Mensen-eters, en Rogue, olifanten die als mensendoders bekend staan, ff moeten zonder verwijl worden opgeruimd, zoals de politie de misdadigers onder ons onschade lijk moet maken, ook al moge milieu en omge ving schuld hebben aan deze misdadige uitin gen, althans voor een groot deel. Maar al te dikwijls worden deze dieren gedwongen tot hun onnatuurlijke levenswijze, dank zij ver wondingen hun toegebracht tijdens de jacht. In dat opzicht stond Westenenk met beide voeten op de grond. Door hem ontwaakte ook mijn interesse in land- en volk, en in hun adat, gewoonten en overleveringen. In deze blad- zijden geeft Westenenk volop van hetgeen hij zelf heeft onderzocht. Alleen de Orang Pendek, toen ter tijde nog een raadsel, dat echter thans definitief is opgelost, daar men de sporen heeft kunnen identificeren als die van een beer, terwijl in 1925 door militairen een drijfjacht werd gehouden op het eiland Poelau Rimau, waar zij zouden voorkomen, dank zij de aange plante oliepalmen. Dat de uitgever tot een herdruk is overgegaan, achten wij een bijzonder gelukkig feit, vooral het samenvoegen van beide delen, daar de oude druk zo langzamerhand antiquarisch werd, maar bovenal omdat deze verhalen van Weste nenk een zeer ruime plaats verdienen, onder hen die uit dit land zijn geboren of gekomen Maar ook voor hen die daar nooit zijn geweest is dit boek van waarde, omdat het een beeld geeft van Zuid-Sumatra, de gewoonten, adat en overleveringen, die ondanks al het nieuwe toch blijven voortleven. Misschien kunnen zij daaruit leren, waarom dit land, dit volk en deze fauna zo'n diepe indruk heeft gemaakt op ons die daar indertijd hebben gewoond en rond gezworven! H. Wie wat meer wil lezen over de legenda rische Bittertong: Si Pait Lidah, door Dr. K. WGalis in „Indo nesië" Xe Jrg., februari 1957, april 195 7, en juni 1957 (waarin o.a. een volledige literatuur lijst voorkomt) Sja'ir Si Pahit Lidah, Batavia 1938, door A. Grozali (Balai Poestaka no. 1288). KLEUTERSCHOOL Haar jongste had juist kennis gemaakt met de kleuterschool toen ze een week-end bij vrienden ging logeren. De kamer keek uit op een hofje van een oude mannen-tehuis. „En dit", wilde Marina weten, „is zeker een kleuterschool voor ouwe meneren, hè mamma?" PLANTERSVROUW iiiiiinuiiiiiiiuiniiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiHUiiiiiiiiiiiiiiiiimniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiHiiiimiiNmt door L. C. van Westenenk Prijs 4-90 verkrijgbaar bij: BOEKHANDEL PAAGMAN I Giro 185783, Fred. Hendriklaan 217b, Den Haag, Telefoon 54 37 00 iiiiiijiiiiunininiiuiiiiiuiuniiiniiiiiiu Pintokartiko, alias Djandji (Belofte - Voor waarde), de „mantri-bos" van Walikoekoen bezat een kris, die zijn trots en rijkdom uit maakte. De kris was namelijk een poesaka, een geliefd 'erfstuk en dus behandelde hij het wapen als zodanig. Op donderdag-avonden o.a. maakte hij de kris schoon met warangan (Arseniktriocyde) en citroen, brandde daarbij wierook en vernieuwde het bloemenbed in het kastje, waarin het wapen werd opgeborgen als het niet werd gebruikt. In de omtrek werd er echter verteld, dat op het wapen een fatum rustte. Het had namelijk in het verleden veel mensenbloed gedronken en te gelegener tijd zou het er weer om vragen, ondanks alle voorzorgen. Pinto was van deze gesprekken op de hoogte en hij glimlachte er slechts meewarig om. In de droge moesson van het jaar 1936 kwa men in zijn ressort vele houtdiefstallen voor. De dieven gingen zeer brutaal en slim te werk, blijkbaar waren het beroepsdieven en daarom riep Pinto de hulp in van 'n ervaren en vermaar de doekoen. Deze gaf hem de nodige aanwij zingen, hoe en op welke manier de bende kon worden verschalkt en uit welke richting en op welk tijdstip moest worden geageerd, zonder zelf veel gevaar te lopen tijdens de actie. Met de Wedono en enkele vertrouwde desa hoofden werden de voorbereidingen in het diepste geheim getroffen en Pinto zou om geen argwaan te wekken van tevoren het ter rein van actie verkennen. In plaats van de gebruikelijke bospaden maakte hij dus gebruik van een drooggevallen kali, welke dicht bij één der meest geplunderde houtstapelplaatsen stroomde. De mantri was niet bang uitgevallen, vooral niet wanneer hij behalve zijn dienst revolver ook nog zijn kris achter op zijn rug voelde; dan deinsde hij voor geen duivel of boze geest en dus ook voor geen bandiet terug. Het was een maanverlichte avond. Dicht bij een wilddrinkplaats meende hij enig geritsel te horen. Waren het tjèlèngs of kidangs die kwamen drinken? Het was daarvoor nog te vroeg in de avond meende hij. Oplettend luisterde hij nog een paar seconden toe en in gebukte houding kroop hij langzaam naar het water... Plotseling als een geïncarneerde bliksemstraal liet een reuzenslang zich vanuit een overhan gende plosoboom op haar slachtoffer vallen. Met haar meerdere centenaars wegende slangen lijf brak zij met de schok van de botsing reeds de ruggewervel van Pinto, die op slag dood moet zijn geweest. In haar kronkels vermor zelde de python haar slachtoffer en verbrijzelde daarbij de sonohouten schede van de kris die daardoor bloot kwam, zodat haar lemmet glinsterde in het heldere maanlicht. Bij het verslinden van haar prooi had de slang deze omstandigheid blijkbaar over het hoofd gezien en een bagatelle geacht, hetgeen voor haar noodlottige gevolgen zou hebben. Het wapen deed zijn werk grondig, want elke centimeter dat het verder in het slangenlichaam drong verwoestte het haar organen. De doodsstrijd van de python moet verschrikkelijk zijn geweest en in haar krampachtig kronkelende stuiptrek kingen maaide zij met haar staart bomen en struiken omver. Toen de volgende morgen de mantri nog niet thuis kwam werd onmiddellijk de titir (groot- alarm) op de tong-tong geslagen. Na enig zoeken vonden enige ervaren woud lopers de klapperstam-dikke python in de uitgedroogde rivierbedding uitgestrekt in haar volle 12 meter lengte. Toen de Wedono en zijn mantri-politie ter plaatse verschenen werd het monster gevild en zo kon worden vastgesteld, dat de poesaka van Pintokartiko, alias Djandji haar plicht had ge daan en haar bloeddorst had botgevierd, ook na de dood van haar bezitter. W. F. W. SCHARDIJN

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 16