Een jubileum van de Java-thee Op 1 november 1835 werd ie Amsterdam de eerste Java-thee geveild Wie heeft eigenlijk de thee op Java ingevoerd, en waar werd deze cultuur voor het eerst gedreven? De gewone voorstelling van zaken is deze, dat als grondvester der thee-cultuur en industrie op Java de kundige „expert-teataster" der Nederlandsche Handel-Maat- schappij J. J. L. L. JACOBSON wordt beschouwd, die in 1827 op Java aankwam. Thee-aanplant op de onderneming Pasir Nangka (afd. Tjibogo) me, Albhzia- schaduwbomen (Atbtzzta jaicataj. M^ee-ptans - c R De nieuwe theefabriek Tjibogo van de N.U. Cult. Mij. Pasir Nangka In het bekende werk van mr. J. E. van Someren Brand ,,De grote cultures der wereld, haar ge schiedenis, teelt en nuttige toepassing", Else- vier-uitgave 1906, lezen wij dat op Java de thee werd ingevoerd in het jaar 1826. In dat jaar en het volgende zond dr. Ph. F. von Siebold, op aandrang van de Commissie voor de Land bouw te Batavia, theezaden en planten uit Japan naar Java. Deze werden toevertrouwd ter kweking aan 's-Lands Plantentuin te Buitenzorg en in de maand juli 1827 stonden daar 500 heesters in de grond. Toch zou de thee-industrie op Java niet zo spoedig zijn ingevoerd, ware een toeval niet gunstig ge weest, n.l. de komst op Java, 2 september 1827, van de heer J. L. L. jacobson, door de Nederlandsche Handel-Maatschappij uitgezon den als expert-teatasten. Voor deze Mij. moest Jacobson n.l. op gezette tijden naar Canton reizen met de stad Sjanghai als hoofdmarkt voor China's theehandel, om daar thee te keuren, welke aan de markt kwam. Voor ziin vertrek van Java ontving hij van de Commissaris-Generaal de opdracht, om in China berichten in te winnen betreffende de teelt en de bereiding van thee. Zes achtereen volgende jaren bezocht hij China gedurende de oogsttijd van de thee, en wist in de meeste thee-inrichtingen te Honam binnengeleid te worden, en daar eenmaal bekend, vond hij ook zijn weg naar de fabrieken, en vooral naar de theetuinen van het iets verder gelegen Tingsoea. Wat hij aldus in China leerde, trachtte hij ver volgens op Java in de praktijk te brengen. Jaarlijks was Jacobson bovendien in de gele genheid om maanden achtereen proeven met de voormelde 500 Japanse theeheesters te nemen en die op verscheidene plaatsen in de Preanger Regentschappen op Java voort te zetten. In 1829 kon Jacobson reeds groene en zwarte thee leveren, ja, zelfs Souchon en Pecco, zodat onder het bestuur van de Gouverneur-Generaal J. van den Bosch de invoer der theecultuur op Java volkomen geslaagd kon worden be schouwd. In 1829 bracht Jacobson enkele Fokuense theeheesters van China naar Java die te Tji- soeroepan werden geplant en door hun zaad de oorsprong werden van honderdduizenden Chi- nese-theeheesters. Voor de fabricatie was het onmogelijk om de op Java aanwezige Chinese krachten aan te trekken, zodat Jacobson op dracht kreeg niet alleen om theezaden, maar ook planters, fabrikanten en kistenmakers uit China mede te brengen. Dit gelukte boven verwachting en weldra stond Jacobson, inmid dels benoemd tot inspecteur van de thee-cultuur op Java, aan het hoofd van een aantal Chinese vaklieden, met wie hij in dertien gewesten de theeproeven kon voortzetten en dat onafgebro ken gedurende 15 jaren. Tot 1860 bleef de theecultuur op Java in han den van het Gouvernement; voordeel leverde zij echter niet op, waarom in datzelfde jaar de de regering besloot haar bemoeienis geheel te staken en de bereiding en teelt geheel aan de vrije ondernemers over te laten. De produktie bedroeg toen ruim een miljoen kilogram. Tot zover het relaas dat wij ontleend hebben aan bovengenoemd boekwerk, waarbij dus Jacobson werd beschouwd als de grondlegger der theecultuur en fabricatie op Java, nog geadstrueerd door zijn boek „Handboek voor de kuituur en fabrikatie van thee en voor het sorteeren en afpakken van thee", gedrukt bij de Landsdrukkerij te Batavia, 18431845. Zonder nu aan zijn roem iets te kort te willen doen, zijn wij zo vrij U een ander beeld te geven, waarbij de namen van enkele anderen worden genoemd die ook „met de thee begon nen" waren, speciaal van de Resident G. de Serière van Krawang. In een door hem geschreven boekwerkje „Mijn loopbaan in Indië" komt n.l. 't ondervolgende officiëele rapport voor, uitgebracht ter gele genheid van een inspectiereis door zijn residen tie, toen nog afdeling, in augustus 1831, aan de G.G. Graaf van den Bosch. „Na dit een en ander zal het Uwer Excellentie wellicht niet ongevallig wezen te vernemen, wat aan Z.E. den Kommissaris-Gcneraal du Bus de Ghisignies aanleiding gegeven heeft tot invoering van den thee-heester alhier en het beproeven van deszelfs cultivatie ter ver meerdering van die onschatbare produkten, die Indië reeds oplevert en ter uitbreiding van eenen handel, die te recht, als een hoofdbron van onzen vaderlandschen en kolonialen voor spoed moet beschouwd worden. Na een vrij langdurige en zeer gevaarlijke ziekte van den Kommissaris-Generaal werd Z.E. door zijn geneesheer aanbevolen om zoo veel mogelijk de frissche morgenlucht te genieten. Z.E. te zwak zijnde, moest zich in eene soort van open palanquin laten dragen, om het genot van den (Vervolg op pag. 9) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 8