Hormat aan een
Goeroe Pentjak (slot)
Een jubileum van de Java.ihee
(Vervolg van pag. 8)
gezonden en koelen bergwind te kunnen sma
ken. Op die morgentoertjes vergezelde deze
öf gene öf aan het kommissariaat verbon
den ambtenaar öf op het kasteel logerende
gast Z.E. om haar gezelschap te houden.
Zo gebeurde het eens, dat de heer Diard, lid
der natuurkundige commissie, Z.E. op zijne
morgenwandeling begeleidde. Altoos vol van
het hoofddenkbeeld, dat hem bezielde, om
Java's bloei door uitbreiding van den landbouw
te vermeerderen, lette Z.E. op alles met die
belangstelling, die Uwe Exc. als zelf een
voorstander van den landbouw zijnde, gereede-
lijk zal kunnen begrijpen.
Zoo trof een heester, die weelderig groeide en
met witte bloemen als kleine, enkele rozen
overdekt was, de aandacht van Z.E., en dien
heester niet kennende, vroeg Z,E. aan den
heer Diard: „Welk boompje is dat?" Dat is
de Japansche theeheester', door Lord Armhurst
of Mento naar Buitenzorg gebracht". „Wel,
als die zoo mooi en krachtig hier groeit, dan
zouden wij ook hier wel thee kunnen maken".
„En waarom niet", antwoordde de heer Diard,
„wij zullen thee maken als wij de bomen en
bladen maar hebben". Dat korte gesprek gaf
aanleiding tot eene breedvoerige wisseling van
denkbeelden. De Kommissaris-Generaal ver
zocht den heer Diard hem te zeggen of er
geene mogelijkheid zou wezen, en welke, om
goede theezaden te bekomen? Deze antwoord
de dat waarschijnlijk niets gemakkelijker zou
wezen; dat de heer von Siebold, die als natuur
kundige en doctor aan de factory van Japan
geattacheerd was, daartoe wellicht in de beste
gelegenheid zou wezen, en dat hij op grond
van den bekenden ijver van dien heer over
tuigd was, dat als er mogelijkheid toe bestond,
niemand beter dan de heer von Siebold den
wensch van Z.E. 20u kunnen bevredigen.
Er werd dus onmiddellijk naar Decima met de
eerst vertrekkende schepen geschreven. De heer
von Siebold beantwoordde ten volle aan de
gegeven verwachting en zond met de terug-
keerende schepen dadelijk een kistje met uit
muntende theezaden. Zij werden in de tuin te
Buitenzorg onder het oog van den Komissaris-
Generaal en onder toezicht van den hortula-
nus Kent of Kooper gezaaid en kwamen wel
dra weelderig op. Een jaar later, in 1827
werd er in hetzelfde park ene regelmatige
plantage van 1300 tot 1700 heesters aangelegd
met het gelukkige gevolg, dat in 1828, in den
tuin van Buitenzorg zelf, door een Chinees,
van de passer, die den Kommissaris-Generaal
door den kapitein der Chineezen bezorgd was,
de eerste thee gemaakt is. De man die zoals na
der bleek, geen eigenlijke „thee-Chinees was,
leerde ons toch de eerste manipulatie en behan
deling, zoodat wij toen reeds thee op de eerste
tentoonstelling van Indische nijverheid, den
24 Augustus 1828 gehouden, konden expose
ren, die door het intermediair van de factoren
der Nederlandsche Handelmaatschappij door
een expert geproefd en gekeurd is.
Ziedaar den oorsprong en den gang van dezen
nieuwen tak van kolonialen rijkdom, en aan de
zaden, van dien eersten theeheester gewonnen,
is die vrij uitgestrekte plantage van Wanayassa,
Krawang, waar wij in het nemen van proeven
alreeds, zoover gevorderd zijn, haar aanzijn
verschuldigd".
Deze mededelingen van de heer De Serière
worden nog bevestigd en nader aangevuld
door officiële landbouwverslagen, maar het
zou ons tever voeren deze alle aan te halen
in extenso. Wie daarover meer wil weten, kan
e.e.a. vinden in „Tropisch Nederland Jaar
gang 1935-1936. Vermelden wij slechts, dat
nog een tweede experiment van ondernemers
in de residentie Batavia slaagde ongeveer tege
lijkertijd, en met succes. Daarover licht ons een
Ik heb Bogor verlaten, doch ik kwam er vaak
als ik met vakantie of op doorreis was terug.
En dan kon ik niet nalaten Bang I. op te zoe
ken, ook al om met hefn weer een partij te
spelen wat hem altijd bijzonder welkom was.
Bij die gelegenheid demonstreerde ik hem wei
eens het in Sumatra door mij opgedane spel,
ook het spel dat ik elders had geleerd bene
vens, van mijn gecombineerde gevechtsstellin
gen, djalanans die ik in door mij gecreëerde
boengah's had verwerkt. Hij vond dat allemaal
heel mooi, maar hij verzekerde mij dat hij ze
toch nooit voor zijn spel zou willen ruilen.
Tot het laatste toe handhaafde Bang I. hierin
zijn standpunt. Dat vond mogelijk onder meer
zijn oorzaak in het feit, dat hij een Padanger
bij een min of meer vriendschappelijk par
tijtje heel makkelijk had kunnen verslaan en
(niet zo makkelijk) een sterke Chinese koen-
tauër in een hevig ernstig gevecht. Een relaas
van beide interessante gebeurtenissen meen ik
U niet te mogen onthouden.
Wat genoemde Padanger betreft, deze was
oppasser op een of ander kantoor en woonde
een paar huizen van Bang I. af. Daardoor wist
hij dat deze een goeroe pentjak was. Eens
vroeg hij, een buurpraatje makend, aan Bang
I. hoeveel leerlingen hij had. Bang I. reageerde
met de wedervraag of hij soms ook les bij hem
wilde nemen. De Padanger zei, ietwat gepi
keerd, geen pentjakles meer nodig te hebben.
Was hij niet iemand van die en die streek
Bang I. zei erg verlangend te zijn Padangs
spel te zien, dat immers zo mooi moest zijn.
De Padanger trapte erin en was bereid in Bang
I.'s trainwerk zijn spel te demonstreren. Bang
I. liet zich lovend uit over het vertoonde spel,
maar voegde er direct aan toe dat de trappen
als die tegen hem zouden worden uitgevoerd,
gevaarlijk waren voor de aanvaller. De Pa
danger was het daar niet mee eens; hij ver
dedigde het trappen als de meest effectieve
methode om een tegenstander in een minimum
van tijd, met één stoot slechts, buiten gevecht
te stellen. Tenslotte kwamen ze overeen hun
spel op vriendschappelijke wijze onderling te
toetsen.
verslag in, dat opgenomen werd in de Javasche
Courant van 23 augustus 1827. ,,De sub-com
missie van Batavia, oordeelende dat de thee
boom in deze residentie zal zijn voort te telen,
dit bewezen zijnde door proefnemingen
zoo te Buitenzorg als te Garoet in de Preanger
Regentschappen gelegen gedaan, waar te zamen
ongeveer 1500 theeplanten gevonden worden,
hebben wij insgelijk een groote hoeveelheid
zaden en planten van Japan ontboden, om
ineens in staat te wezen tot de kuituur van den
theestruik en zich daarmede niet tot proeven
te bepalen".
Hoe dan ook wij kunnen dus nu wel aanne
men, zonder aan de verdiensten van Jacobson
te kort te doen, dat het werk van de resident
De Serière van Krawang voor de theecultuur
verricht onverdeeld als gunstig en baanbrekend
mag worden gerekend. Aan de heer G. De
Serière komt 'de eer toe welke hem te lang
werd onthouden, die cultuur op Java het eerst
te hebben ingevoerd.
Wij eren hierbij het viermanschap: ,De Serière,
von Siebold, Jacobson en de Commissaris-
Generaal Du Bus de Ghisignies" als de stich
ters der theecultuur in Indië. C. H.
Slechts matig zijn spel beheersend, was de
Padanger verre van opgewassen tegen Bang I.
In een minimum van tijd had deze hem dan
ook zodanig met een van zijn grepen te pakken,
dat hij wat beschaamd het moest opgeven. Hij
kreeg de raad mee in het vervolg beter rekening
te houden met een goeroe pentjak uit Bogor!
De Chinese koentauër was een „Tjina Kan-
tong" (een met zijn geld in een zak leurende
Chinese geldschieter). Herhaaldelijk had hij
Bang I. tot vervelens toe aangeboden geld van
hem te lenen. Bang I. had er nooit op willen
ingaan; als eigenaar van het door hem bewoon
de pand wist hij, zonodig, geld bij de Volks-
credietbank te kunnen opnemen. Op de bewus
te dag deed de Chinees, vriendelijk lonkend,
weer hetzelfde aanbod. Er nu betoel meer dan
genoeg van hebbend, bekroop Bang I. de lust
de Chinees ditmaal voor straf flink te grazen
te nemen. Hij deed hem toen het volgende
merkwaardige voorstel. Hij verklaarde bereid te
zijn geld te lenen 10,—) over elke gulden
-zoals de gewoonte was 2 cent rente per
dag (dus voor het hele bedrag 6,per
maand) te betalen, mits de Chinees een tussen
hen beiden aangegane weddenschap zou win
nen. Mocht de Chinees de weddenschap ver
liezen, dan zou hij zijn vordering op Bang I.
verbeuren. De Chinees noemde het voorstel
hoogst absurd, immers dat zou goed beschouwd
erop neerkomen dat Bang I. niet de minste
schade zou lijden als hij de weddenschap ver
loor. De 6,rente was toch iets wat de
geldschieter volgens de gangbare „atoeran
rechtens, met of zonder weddenschap, toekwam.
Bang I. zei dat hij de rente zou verdubbelen
als hij de weddenschap zou verliezen. Met
schrokkige gretigheid aanvaardde de Chinees
nu het voorstel en betaalde prompt het te lenen
bedrag uit. Daarbij slechts bedingend dat het
huis als waarborg dienen moest.
Kort daarop keek hij echter op zijn neus, toen
hem verteld werd waar de weddenschap om
Hij moest de vraag beantwoorden welke vecht
methode hij beter vond, koentau of pentjak
Bogor! De Chinees vroeg eerst wat dateer mee
te maken had en verklaarde toen dat hij ervan
overtuigd was, dat koentau de betere vecht
methode was. Bang I. van zijn kant beweerde
het tegenovergestelde, en vroeg of de Chinees
ook zelf koentau kon spelen, hetgeen beves
tigend werd beantwoord. Het ging er nu bij
de weddenschap om, te bewijzen wie van hen
gelijk had en wel door de uitslag van een
gevecht tussen hen. Verbaasd en verontwaar
digd zei de Chinees dat het niet te pas kwam
hem uit te dagen om een robbertje te vechten;
hij was alleen voor zijn werk gekomen en was
helemaal niet van plan om te vechten. Bang I.
jouwde hem uit, noemde hem een bangerd en
wees hem er bovendien op dat een eenmaal
aangenomen weddenschap niet herroepen kon
worden. Mocht hij weigeren te vechten dan
zou hij zonder meer de weddenschap verliezen
en hiermee ook zijn recht op vordering van
betaling. De Chinees geraakte zodanig buiten
zichzelf, dat hij briesend zijn gordel (waaron
der hij intussen zijn geldzak veilig geborgen
had) vaster aangespte, zijn schelle waarschu
wingskreet „Hè-è-e-e-tuitstootte en in stel
ling ging staan. Bang I. liet er geen gras over
groeien. Er ontstond een hevig verbitterd ge
vecht. Later vertelde Bang I. mij, dat die
Chinees de gevaarlijkste tegenstander was met
(Vervolg op pag. 21)