NAVORSER
PIETER ERNST LENTZE, Arts
(Vervolg van pag. 14J
20 december 1812 geboren, na de dood van
zijn vader. Door de tiercering had grootmama
maar een derde van haar vermogen, dat toch
al niet groot was, en kon geen pensioen krijgen,
omdat de doodstijding van mijn grootvader
nooit is gekomen. Zij moest dus hoogst zuinig
leven. Alles werd in huis gemaakt. Grootmoe
der stond 's-morgens vroeg op om te strijken.
De oudste dochter gaf les aan de jongere kin
deren en mijn vader leerde hun schoenen repa
reren. Toen de toestanden in het gehele land
beter werden, werd dat alles ook beter.
Tante Antje trouwde met de heer Jan (Johan
nes) Kerkhoven, wonende op het landgoed
Hunderen bij Twello, en wat later (dit is niet
juist, zij trouwden op dezelfde dag) trouwde
tante Henriëtte met zijn broeder, WJ. Kerk
hoven, wonende te Amsterdam (ook dit is niet
juist, de man van tante Henriëtte was Theo
doras Johannes K. „Oom Dorus. W. J. -
(eigenlijk Wn.l. Jan Willem Kerkhoven)
was een andere broer. Mijn vader kreeg een
aanstelling bij de posterijen in Den Haag, en
werd daar zeer bevriend met de heer Pols en
de twee heren Jhr. van Rappard.
In 1821 maakte mijn vader kennis met mijn
moeder Johanna Constance Wilhelmina Lulofs,
op Hunderen, toen zij beiden daar logeerden.
Mijn moeder woonde met haar moeder, broe
der en zusters te Zutphen en had kennis ge
maakt met tante Kerkhoven. Het werd een
engagement, en in oktober 182} trouwden zij,
nadat mijn moeder in het voorjaar haar moe
der verloren had. Gedurende het engagement
was papa compagnon geworden in het ban
kierskantoor van de heer J. WKerkhoven,
broeder van mijn twee aangetrouwde ooms.
Dat kantoor bestaat nog onder de naam Kerk
hoven Co. (Het is een paar jaar geleden
opgeheven).
De derde dochter van grootmoeder van der
Hucht, Albertine, trouwde met de heer Albert
(dit moet zijn: Pieter) Holle, suikerraffina
deur. Oom Holle had een fabriek te Amster
dam, die echter in latere jaren door nieuwe
bepalingen op het raffineren niet meer met
voordeel kon werken en daarom naar Coblenz
verplaatst werd. Na enige jaren maakte de
Duitse regering dezelfde bepalingen, en was
oom genoodzaakt om met zijn vrouw en 7
kinderen naar Holland terug te keren, waar
zij korte tijd te Loenen aan de Vecht woonden,
waar mijn grootmoeder toen ook woonde. Hij
vertrok in 1843 naar Java, waar hij dadelijk
een betrekking als administrateur op het land
goed Bolang kreeg. Daar werd hun nog een
dochtertje geboren. Na anderhalf jaar over
leed hij, en ging zijn vrouw met haar acht
kinderen op Parakan Salak wonen. De kinde
ren groeiden daar op, de zoons kregen goede
betrekkingen, en de dochters trouwden er.
Tante stierf te Batavia.
Toen grootmoeder van der Hucht te Baarn
woonde, maakte hare jongste dochter Jeanette
kennis met Dr. Cornells Pen, doctor te loenen
aan de Vecht, en trouwde met deze, waarna
grootmoeder met hen mede ging en bij hen
kwam inwonen. Ik herinner mij grootmoeder
zeer goed, en dat ik met haar in de trekschuit
van Amsterdam naar Loenen ging en bij haar
bleef logeren.
Grootmama stierf in 1842. Oom en tante Pen
hadden twee kinderen, Wilhelmine en Willem.
De laatste stierf jong (hij wilde volstrekt niet
deugen, ging als jongeman naar Indië en mis
lukte daar ook). Wilhelmina trouwde met de
heer Vermalen Koster, ontvanger der registra
tie, op het laatst te Arnhem. Beiden zijn over
leden. Zij hadden 3 kinderen, 2 dochters en 1
zoon, die nog in Arnhem wonen. Bij hen be
rusten veel van onze familie-papieren, die
tante Pen na de dood harer moeder in haar
bezit kreeg.
(Noot: de kinderen van nicht Vermaten Koster
zijn intussen zonder nageslacht gestorven, de
dochters bleven ongetrouwd, de zoon trouwde
op latere leeftijd, maar had geen kinderen.
Door een curieus toeval heb ik nu deze familie
papieren in mijn bezit gekregen).
Mijne ouders hebben te Amsterdam het laatst
gewoond op de Keizersgracht, tussen de Her
ten- en Wolvenstraat. Door allerlei omstan
digheden, en niet dan na lang nadenken, vond
mijn vader het verkieslijker, dat wij in 1843
naar Java zouden vertrekken. De enige (over
gebleven) broeder van mijn vader, oom Wil
lem, was daar reeds enige jaren en had een
half theeland in erfpacht. 25 april 1845 zijn
wij vertrokken met het zeilschip „Anna Pau-
lowna", kapitein Beek. Mijne ouders, wij 8
kinderen en mijn nichtje Pauline van Eys, 21
jaar oud, die bij ons als kind in huis was
sedert haar derde jaar, daar zij heel vroeg haar
moeder (de zuster van onze moeder) had ver
loren en haar vader niet hertrouwde. Onze
gouvernante, mej. Ie Comte, ging ook mede.
Ik was toen 13 jaar.
Begin september kwamen wij te Batavia aan,
en hoorden dadelijk, dat oom Holle overleden
was. Voordat wij aankwamen, hadden wij
reeds vernomen, dat oom Willem zijn vrouw
en zijn twee jongste kinderen verloren had.
Er bleef hem slechts een dochtertje van 5
jaar over. Om niet te lang in het warme kli
maat van Batavia te blijven, zijn wij reeds na
enige dagen naar Parakan Salak vertrokken;
dit was het theeland, waar oom Willem
woonde. Oom en tante Pen en hunne kinderen
en de drie nichtjes van Wijnbergen waren daar
reeds vroeger aangekomen en woonden daar
ook. Wij vonden oom ziek aan dysentrie. En
toen is er een vreselijke tijd aangebroken. Bij
drie zieken werd tegelijk gewaakt. Mijn vader,
die telkens naar Bolang moest voor de zaken
van tante Albertine Holle, na de dood van
haar echtgenoot werd einde december ook ziek
aan dysentrie, en overleed den 30sten januari
1846, tot ons aller diepe droefheid en tot de
diepste smart van mijn lieve moeder. Het was
zulk een gelukkig huwelijk geweest.
Bolang ligt aan de andere kant van Buitenzorg
en papa moest altijd die gehele tocht van
Parakan Salak af over Buitenzorg te paard
doen. Er was geen andere manier om er te
komen, en tot Buitenzorg alleen was het reeds
een tocht van 's-morgens vroeg tot 's-avonds
laat. Mijn vader was aan die vermoeiende
tochten niet gewoon, en dat heeft hem zeker
ook kwaad gedaan.
Enige weken na de dood van onze vader
gingen mijn zusters Constance en Caroline,
toen 20 en 21 jaar, naar de familie van Mot
man op het landgoed Dramaga, dicht bij
Buitenzorg, daar Constance maar niet beter
kon worden na de dysentrie, en men dacht,
dat verandering van lucht goed zou doen.
Daar zijnde, heeft zij inlandse kruiden ge
bruikt van een inlandse dokteres (doekoen)
die haar dadelijk veel goed deden, zodat zij
na een paar maanden geheel hersteld tot ons
terug keerde. Die vrouw bereidde zelf de
kruiden, en kookte ook al het eten, dat Con
stance mocht eten. Ook ging zij 's-morgens
om 5 uur in de rivier met haar baden, de ster
ren stonden dan nog aan de hemel.
Het was het voornemen geweest van onze
ouders om een groot huis te laten bouwen op
Parakan Salak, dicht bij het huis van oom
Willem. Mijn vader had de andere helft van
het theeland Parakan Salak gekocht, en in
erfpacht voor 25 jaar gekregen, en zou zich
dan verder aan de theecultuur wijden. Na zijn
dood werd het echter beter gevonden, dat
mama met ons allen te Buitenzorg zou gaan
wonen, terwijl oom Willem voor de zaken
van mama zou zorgen. Te Buitenzorg was
echter toen geen huis te krijgen, en dus huurde
mama een huis te Tjandjoer, de hoofdplaats
van de Preanger Regentschappen. In mei 1846
gingen wij allen daarheen. Een gedeelte van
de weg werd weer in tandoes (draagstoelen)
afgelegd.
Het huis was vreselijk primitief, en geheel van
bruin hout. Om de voorgalerij, waar we
's-avonds altijd zaten, wat vrolijker te maken,
beplakten mijn zusters de houten wanden
met papier, en werd daarover gewit. Toen de
lampen hingen, en de uit Holland meege
brachte meubelen geplaatst waren, zag het er
waarlijk heel vriendelijk uit.
In juli ging mijne moeder met mijn ^uster
Caroline en mijn broeder Johan in een rijtuig
over de Mega-Mendoeng, een berg, die Tjand
joer van Buitenzorg scheidt, naar Buitenzorg,
om met de Guverneur-Generaal, de heer
Rochussen, die mijn vader zeer goed gekend
had, te spreken; daar er geruchten waren, dat
de thee niet meer zo goed te verkopen zou
zijn. Mama kwam nogal tevreden terug, maar
vond bij ons in huis een grote verandering,
daar ons nichtje, Sophie van Wijnbergen, die
bij ons inwoonde, in de drie dagen, dat mama
was weggeweest, ziek was geworden en overle
den. Het was een grote schrik.
In oktober 1846 had mijn lieve moeder de
grote smart haar tweede zoontje. Herman,
11 jaar oud, door hersenontsteking te moeten
verliezen. Hij was 4 weken ziek. Het was een
vreselijke tijd.
In januari 1847 trouwde onze nicht, Pauline
van Eys, die sinds hare kindsheid bij ons in
woonde, met de heer Blois van Treslong Prins,
Luitenant ter Zee 1ste klasse en Havenmeester
te Batavia. Zij had de vorige maand te Batavia
gelogeerd, en zich daar verloofd, evenals mijn
nichtje Henriëtte van Wijnbergen, die zich ook
had verloofd, en in het huwelijk was getreden
met onze neef Constant W. Baron van Heecke-
ren tot Waliën.
(Wordt vervolgd)
Op 21 december heeft God tot Zich genomen onze zeer zorgzame Man, Vader,
Behuwdvader, Grootvader, Broer, Zwager en Oom,
Ridder in de Orde van Oranje Nassau
Drager van de Verzetsster van Z.O. Azië
op de leeftijd van 56 jaren
H. A. Lentze-Schenkhuizen
Bubi, Letty, Carlo
Rena
Robin
Asta
en overige familie.
's-Gravenhage
Laan van Meerdervoort 1230.
De teraardebestelling heeft 24 december j.I. op „Nieuw Eykenduynen" plaatsgevonden.
II