De Klauwier of Bentet 0ucfe <Sobató Vlug veilig goedkoop De Bentet (Mal.), Towet (Soend.), Tioep-api (Sum.), luisterende naar de wetenschappelijke naam van: Lanius schach en familie van de Hollandse Klapekster (L excubitor), is een mooie vogel, welke direct opvalt door zijn markante tekening, maar dat niet alleen, maar ook door zijn moed. Hij schroomt niet veel grotere vogels aan te vallen, wanneer zij zich in zijn gebied durven ophouden. Mooi is hij, met zijn grijze bovenkop en nek, overgaand in roestbruin, zijn zwarte teugels en wangen, terwijl de vleugels zwart met witte bandjes zijn. De onderdelen zijn wit, op de zijden van de borst en op de onder-staartdek- veren in het rosse overgaande. De zeer ver lengde staartveren zijn zwart en eindigen in smalle witte bandjes. Gewoonlijk zet de bentet zich op een observa tiepost, vanwaar hij de gehele omtrek kan overzien. Op een dode tak of telefoondraad gezeten, loert hij op insecten, vooral sprink hanen. Hij leeft paarsgewijze en duldt geen concurrentie op het door hem uitgekozen ter rein. Elke andere klauwier of welke vogel dan ook, die ditzelfde gebied heeft uitgezocht, wordt aangevallen en weggejaagd. Zo zag ik eens hoe een bentet een wauw aanviel, daarbij mikkende óp zijn kop. Hij miste, maar pro beerde het telkens weer opnieuw, totdat de geplaagde wauw wegvloog. Op een onderneming had een paartje van deze vogels de tuin der administrateurswoning in bezit genomen en beheerste dien, zittende op de puntige bladspitsen van enige agave-plan ten, waarvan zij de ijzerharde punten gebruik ten om hun prooi aan vast te prikken. Menig maal vond men daaraan overblijfselen van kikvorsen, kleine slangetjes en ook van heel jonge vogeltjes. Ook aan nestroof schijnt de bentet dus niet geheel onschuldig te zijn. Hij wordt dan ook door andere vogels dikwijls uitgejouwd en vervolgd. De spitse punt van de bovensnavel is n.l. bij de klauwieren even over de ondersnavel omlaag gekromd. Men heeft hen dan ook wel eens miniatuur-roof vogels genoemd. Hij zingt niet onaardig en is een voortreffelijk imitator van allerlei zangvogels, maar ook van andere geluiden. Zo hoorde ik hem het alarm geroep van de Indonesische boomekster (Cryp- sirhina temia varians), het getjirp van een zwaluw, het angstige gekwaak van een kikker die door een slang is gepakt, het janken van een pas geboren hondje nabootsen, en nog veel meer geluiden, die hij ergens moet hebben gehoord. Het nest is vrij ruw opgebouwd uit takjes, bladstelen, stukjes wortel, enz., maar is van binnen zorgvuldig bewerkt en met fijnere stof fen bekleed, zoals vezels. Het wordt in de regel gebouwd in lagere heesters, is komvor mig en bevat meest van drie tot zes eieren, wit of licht groen, met bruine vlekjes. Maar ook hier komt boontje om zijn loon, want een der koekoeken, de Grote Piet van Vliet (Caco- mantis variolosus), de kedassie vertrouwt zijn eieren toe aan de bentet, ten koste van diens eigen broedsel, als straf voor het doden van jonge vogeltjes! De foto laat zien een bentet met zijn pleeg kind de Grote Piet van Vliet op het nest. De bentet is bezig, om enkele harige rupsen, die zich aan de voet van het nest hebben verza meld, één voor één weg te pikken, en ver van het nest te laten vallen, zodat zij geen kwaad meer kunnen doen. Maar van zijn eigen broed sel is niets meer te zien, daar heeft de jonge koekoek wel voor gezorgd, door de jonge vogeltjes uit het nest te werken, volgens aloude koekoekgewoonte. Ondanks zijn nest-schennerij mag ik de bentet wel. Ik heb me soms urenlang vermaakt met de wijze waarop zij hun buit vast weten te prikken, voor later verbruik, en hun onverzet telijk wegjagen, wanneer een andere vogel probeert in hun gebied te komen. En niet het minst om zijn verwonderlijk imitatie-vermogen van vogel- en andere geluiden. J. C. H. „Tong-Tong" vraagt in zijn No. 9 van 15 oktober j.l. een verhaaltje over S.S. konduk- teurs, machinisten, enz. enz. Welnu, daar gaan wij dan. Het was medio november 1915. Wij moesten op reis van Soerabaja naar Banjoewangi (Oost punt Java aan Straat Bali). Zo tegen 6 uur v.m. stapten wij in de sneltrein naar Panaroe- kan. Dat is wel een heel groot woord voor dit treintje (althans toen ter tijd). Maar aanvan kelijk ging het nog wel; de stopplaatsen waren niet zo veelvuldig en al was de snelheid dan ook geen 100 km. per uur, wij kwamen toch op tijd te Kalisat, waar wij moesten overstap pen op het boemeltje dat ons naar Banjoewan gi zou brengen. Er was al een restauratie wagen aangekoppeld, doch omdat deze wagon in Kalisat achterbleef, moesten wij onze warme lunch reeds te circa 11 u. voorm. verorberen. Nassi goreng speciaal met een mangga toe. In Kalisat stond het boemeltje al klaar en niet zo heel lang, nadat wij waren ingestapt, ver trokken wij op tijd naar onze eindbestemming; Banjoewangi was (en is uiteraard) kopstation. Tijd van aankomst aldaar - volgens spoor- boek kort na 4 uur n.m. De trein bestond voor driekwart uit goederenwagens en voor één kwart uit personenwagons. Men noemde dat „een gemengde trein". Ik kan mij de na men van die zeer vele stationshalten niet meer herinneren, doch laat ik zeggen, bij halte Glen. More zouden wij even uitstappen om ons wat te gaan vertreden en na van 's-morgens 6 uur af, in de trein te hebben gezeten, de benen wat te kunnen strekken. Wij liepen dus heen en weer, langs de trein; men was bezig met wat goederen in- en uit te laden, de inheemse pas sagiers - wij waren de enige Europese passa giershingen over de geopende ramen; het was smoorheet zo midden op de dag. De wagondeuren werden gesloten... doch er ge beurde verder niks. En wij maar aan het wandelen langs de trein, totdat het sein voor vertrek zou worden gege ven. Eindelijk zeiden wij tegen elkaar: „Wat zou er zijn, dat de trein niet vertrekt". Wij dachten n.l. aan een andere wissel; er was enkel spoor. Maar eindelijk wendden wij ons toch maar tot de kondukteur en vroegen. „Tjoba, kondukteur, trein tida berangkat; koerang apa? Brangkali ada soesah?" Waarop de kondukteur heel vriendelijk en beleefd ant woordde: „Tidah ada soesah sama sekali; kaloe kandjeng Toewan dengang Kandjeng njonja soeka naik, teroes maoe berangkat". Waarop wij weer respondeerden: „Oh, kaloe begitoe..." en wij in de trein. Onze voeten waren nog niet van de grond op de treeplank of het konduk- teursfluitje knerpte, de machinist gaf een „gil" op de stoomfluit... en weg ging het de vol gende halte tegemoet. Wij kwamen met enige vertraging te Banjoe wangi aan... en dat was onze, onze overgrote schuld. Vader Stastok zou gezegd hebben: „Kom daar nu eens om". Inderdaad zijn de tijden wél ver anderd en met de tijd ook de S.S. kondukteurs. A. J. v. d. BOON TOTOK BAROE De ene baroe tot een wat oudere dito: ,,Eh! Heb je de brief van de loewak al ontvangen?" De andere: „Ha-ha-ha! Je bedoelt natuurlijk loerah! Je bent toch noch een echte tokèh!" lngez. R. STÜCK Een bentet is bezig harige rupsen op te ruimen, die zich onder zijn nest hebben verzameld. In het nest zit breed uit een jonge koekoek, het pleegkind, terwijl het eigen broed van de bentet uit het nest is weggewerkt. Foto uit: „A company of birds", door Loke Wan Tho 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 10