Een dag van ongelukken, die goed afliepen
Wiens schuld?
Wii leefden in het jaar 1914, de le wereldoorlog was in volle gang. De houder
van een autoreparatie-inrichting te Tebing Tinggi, Oostkust van S.umat'a' deh^"
van der Linden, had van de dealer van de Evinrude-fabriek een Evinrude-aanhang-
motortje ter demonstratie gekregen. De demonstratie zou plaatsvinden op het
Tobameer te Tigaras en de dag was bepaald.
een kijkje op het Tobameer
Foto uit: „Sumatra", uitgave v/h „Officiëele Touristen Bureau voor Nederlandsch-Indië"
Gepensioneerd militair (ex-koloniaal) lag in
zijn krossi males (luie stoel) met een grote
vierkante pot jenever op tafel.
„Zeg Sarina", zei hij tot zijn vrouw, die hem
al langer dan twaalf jaren verzorgd had, zoals
een Europese vrouw dit onder deze omstandig-
heden nooit had kunnen doen, „Zeg Sarina, als
ik dood ben, moet je geen kembang melati op
mijn graf strooien. Je koopt maar een pot jene
ver en die giet je op mijn graf, dan zal ik wel
mijn mond open doen en drinken
Hij stierf na verloop van tijd. Op 24 december
zag men op het kerkhof te Tanah Abang
(Batavia) een vrouw, die bij een graf stond,
schuw links en rechts keek, een vierkante pot
uit haar slendang halen en de inhoud op het
graf uitgieten.
Als dronkemansgrap bedoeld, maar als ernst
opgevat! Maar blijkt hieruit niet de trouw van
een inheemse vrouw voor haar Hollandse Wul-
lum, met wie zij al die lange jaren lief en leed
had gedeeld
En toch moeten wij het in onze dagen erva
ren dat bekrompen lieden zulk een verhouding
„ontucht" durven noemen.
Was het niet de schuld van de toenmalige
Nederlandse regering, die wel miljoenen aan
Indië verdiende, doch haar Indische soldaten
wat hun soldij betrof als koelies behan
delde. Voor hen was trouwen met een Euro-
pese vrouw niet mogelijk. In die dagen werd
zelfs een subaltern officier door de gegoede
burgerij nagewezen als „vergulde bedelaar
8 8 VICTOR
De heren Langereis, Mulder en mijn persoon
zouden de demonstratie bijwonen. De heer
Langereis was eigenaar van de autoreparatie-
werkplaats. Op de afgesproken dag, een zon
dag vertrokken de heren Langereis, van der
Linden en Mulder per auto naar het Tobameer
via Pematang Siantar en ik ging per eigen
auto, een twee-zits Oryx, een Italiaans wagen
tje langs dezelfde weg naar het Tobameer.
Boven de vallei Tigaras begint een vrij steile
weg naar beneden. De weg is in de meerrand
uitgehouwen en slingert met vele bochten langs
deze rand over een afstand van 5 km. Ik begon
de afdaling met mijn auto. Na een eind gere
den te hebben, begon de auto te glijden, er
was geen remmen aan; de auto zwaaide om en
ik reed achteruit naar beneden tot bij de draai
van de weg de auto tegen de berm tot staan
kwam. Het was langzaam gegaan; was ik over
de berm, die niet bijster hoog was, gereden,
dan zou ik met de auto een 600 meter langs
de steile helling naar beneden zijn gerold. Ik
zette de auto weer goed op de weg en probeer-
de het opnieuw en nu gelukte het mij kalm tot
beneden te komen. Verkeer was er in die dagen
weinig en in deze streek helemaal niet. Bene
den was een passanggrahan voor ambtenaren
op dienstreis, maar niet-ambtenaren mochten
er ook wel gebruik van maken. In de passang
grahan trof ik de heren in gezelschap van een
dame een biertje drinkende. De dame bleek de
weduwe te zijn van een Duitse administrateur/
eigenaar van een koffieplantage nabij Pematang
Siantar. Wij hadden het verhaal reeds gehoord,
dat de planter op een Zwitserse pas het klaar
gespeeld had Nederlands-Indië te verlaten en
Duitsland te bereiken. Nu hoorden wij van de
weduwe, een Duitse, dat haar man ergens aan
het front gesneuveld was. Haar man had voor
uitstapjes en vakantie-oord voor hem en zijn
vrouw een eilandje onder de kust van Samosir
gekocht en daar een bungalow laten bouwen
en inrichten, met personeel. De weduwe was
nu op weg naar haar bungalow en vertrok een
poosje later per eigen prauw.
De heer van der Linden had een prauw van de
bevolking gehuurd en het aanhang-motor-
tje eraan bevestigd; met een werkman stapte
hij in de prauw, zette de motor aan en stuurde
met een vaart midden op het meer aan, tussen
Samosir en Tigaras.
Op een grote afstand leek het of zij daar blij-
ven wilden; van der Linden kwam niet terug,
wat was er aan de hand, hij zou toch dadelijk
terugkomen? Het leek wel, of hij een andere
richting uitging. Wij begonnen ons ongerust
te maken, er moest iets zijn, misschien met de
motor. Wij besloten hem te hulp te komen,
namen een prauw met enige goede roeiers en
gedrieën, Langereis, Mulder en mijn persoon,
trokken wij er op uit. Maar helaas, van van
der Linden en zijn prauw was niets te bespeu
ren! Wij besloten daarop koers te zetten naar
het eilandje van de Duitse weduwe.
Toen wij aan het eilandje aanlegden, kwam de
weduwe ons met een vrolijk gezicht tegemoet,
uitroepende „de schipbreukelingen zijn te
recht", hetgeen een reuze opluchting voor ons
betekende. „Kom binnen en luister", noodde
zij, „want U weet natuurlijk niet hoe het in
zijn werk is gegaan. De heer van der Linden
en zijn werkman zagen er vreselijk ontdaan uit,
toen zij aan land kwamen. Een visser van
Samosir heeft hen opgepikt en hier gebracht.
Ik gaf hun een paar borrels en ieder een
pyama van mijn overleden man en stuurde hen
naar bed, zij slapen nu, zij waren geheel over
stuur. De heer van der Linden", vervolgde zij,
„heeft mij het volgende verhaal met horten en
stoten gedaan: Zij waren reeds ver van Tigaras
en wilden terugkeren, toen met een knal de
prauw scheurde en water binnenliep. Zij pro
beerden met de handen te hozen, maar er was
geen hozen aan, het water stroomde de prauw
binnen, de motor stopte. Zij waren radeloos,
keken alle kanten uit, maar zagen geen prauw.
Dajungs hadden zij niet, dus konden zij niet
roeien. Seinen, waarmee, met de zakdoek? De
prauw liep vlug vol, zij zaten reeds tot aan de
buik in het water, maar bemerkten, dat zij niet
verder zonken, de prauw bleef drijven en zij
dreven af. Toen zagen zij een prauw en praai
den die, wat hun gelukte, de prauw kwam op
hen af. Het was een visser, die hen redde. Zij
stapten over en de visser voer hen naar de wal.
Op verzoek van de heer van der Linden bracht
de visser hen naar mijn eilandje aldus de
gastvrije dame.
Wij verzochten haar de schipbreukelingen te
wekken, aangezien wij nog naar Tebing Tinggi
terug moesten. Van der Linden en zijn mede
schipbreukeling waren nog erg onder de in
druk van het gebeurde.
Wij namen afscheid van de vriendelijke dame
en van der Linden en zijn werkman stapten
onder vele dankbetuigingen met ons in de
prauw op weg naar Tigaras. Te Tigaras stap
ten wij in de auto, mijn chauffeur en ik ik
reed altijd zelf en begonnen de klim, maar
de wagen stopte reeds gauw, wat was er aan
de hand? Bij nader onderzoek bleek, dat de
carburator droog was en bij nadenken was dat
logisch, er kon geen benzine in de carburator
komen, want de tank was lager en automatische
aanvoer van benzine had ik niet bij de machine,
de benzinetank bevond zich onder de zitbank.
Bij niet te grote helling ging het goed, maar in
dit geval was de helling van de weg te groot.
Goede raad was duur, er was nergens een
raadgever ,de andere heren waren al eerder
vertrokken en mijn chauffeur wist ook geen
raad te geven. Toen dacht ik: gaat het niet
vooruit, dan maar achteruit naar boven. En zo
begon ik achteruit te rijden en moest de vijf
kilometer lange weg naar boven achterom blij
ven kijken. Boven gekomen had ik zo'n stijve
nek, dat ik moeite had mijn hoofd weer in de
normale stand te brengen.
De reis naar Tebing Tinggi via Pematang Sian
tar verliep verder normaal. Wij hadden een
emotievolle dag achter de rug. Hoe het met
het Evinrude-motortje is gegaan, ben ik verge
ten. De heren Langereis en Mulder zijn reeds
vele jaren geleden overleden; waar de heer
van der Linden gebleven is, is mij niet bekend.
Zelf maak ik het nog goed in mijn zes en
tachtigste levensjaar. G. v. Z.
6