Grote Boeng Grote Boeng is geboren net als wijbegon in een wieg als wijspeelde in de tuin net als wij, vaak met Rahali en Otong en Nannie, de kinderen van de bedienden. En ging naar school net als wij. Toen kon je soms al merken dat ze „een beetje anders" waren: werden gebracht en gehaald van school door djongos of baboe met de pajoeng. Of hadden een bendie of „privé deleman" of auto. Dat vonden ze vaak zelf helemaal niet leuk .Liever trokken ze ook ravottend en vechtend met ons langs de straat. Ja heus. In de vijfde klas begon je langzamerhand meer te merken. Dan gingen ze naar de Franse les bij voorbeeld. Zelf ook gehad. Rottig, man, als je kornuiten buiten aan het tombokan waren of adoe lajangan. En ik was niet eens een grote boeng of zo, maar pa en ma dachten het zo. Als je als „Anak Kleine Boeng" muzi kaal was, leerde je van oom Tok op de guitaar de eerste grepen: naturel, een kruis, drie kruis, enz. of „beglijden" op de „joek". Maar bij die Grote Boengs was het mis: die kregen piano les. Meestal van grijze juffrouwen met door dringende ogen die over de horretjes konden priemen naar boewaja's in tjelana monjet, die lawaai maakten, terwijl Andree les had. En Andree maar met een tragisch gezicht te „tjintjang babi" op de piano met een stuk papier voor zich vol zwarte balletjes, zodat je niet kon nalaten te roepen: „Eéé! Dree! Al eten roti kiesmies jij!" Waar op een tragisch gebalde witte vuist boven de horretjes uitkwam. Ja, vele Grote Boenkjes kunnen zich met recht óók Multatuli noemen: „Ik heb veel geleden". Goed, dan komt „natuurlijk" de verhuizing naar de HBS met schermlessen en toneelclubs en zo, dus minder „uitmaken achter Gedong Setan alles-en-alles" en nóg later naar Chollan als student of in Batavia. Het uit mekaar groeien gaat tegen wil en dank. Alleen omdat je door Onze Lieve Heer geschapen bent met een portie hersens, waar je nota bene niet eens om gevraagd hebt. Het zit veel van die opgroeiende Grote Boengs ook helemaal niet lekker, dat afscheid van Tom Sawyer Land. Hebben zij een voorgevoel dat dit paradijs eens voorgoed voorbij is? Van het zorgeloos slenteren overal heen; vooral in kampongs. Van het geweldig leuk snoepen bij kraampjes aan de straat naast het keurig dine ren met pa en ma bij Versteeg of in Des Indes. Het jagen achter Bekasi of bij Pesing. Het vissen bij Antjol met gewoon „bamboe pagger" hengels. Waar vond je fh dat keurige leven zulke ge weldige vechtjassen, zulke onvervaarde avon turiers als Si Kras, Si Bentiet en Si Kampret? Waar zulke onzegbaar lieve, gastvrije en heer lijk kokende tantes als tante Noes en tante Mies; zulke jagers of voetballers als oom Hoh of oom Tjahtjih? Isternietmetchem in de wereld van Kandjeng Besars. En ze worden het zelf. Al vroeg in het werkelijke leven worden ze tegen wil en dank bestuurslid en voorzitter van verenigingen. Logisch toch? Si Tjoh, hij is Em Er. Als frahen wat maar bij Gouverneur, gampang die fèn. Hun leidende positie dwingt hen relaties en connecties te maken, vaak op oervervelende avonden, in de Schouwburg, terwijl je liever in het ijsdepot zat ernaast, bij zulke oude, hartelijke, gulle vrienden als Pong- kie en Muis. Je moet tóch al voor de „standing" van de zaak op Menteng wonen of Darmo of zo. En niet meer op Patjar Keling of Goenoeng Sahari. „De baas" ziet je liever niet in Luna Park of Restaurant Singapore. En niet denken dat het zo gemakkelijk is hier de verzenen tegen de prikkels te slaan: de zaak waaraan je verdient, heeft evenveel vat op je, als de zaak van Kleine Boeng. Want al blijft de schrijver 2de klas, je kan toch ook niet samen met de op passen van kantoor onder de tandjoengboom ketan panggang met kopi toebroek „lellen", hoewel oppas Rais toch werkelijk de jongen was, waar je vroeger lekker mee zwom in kali Manggarai, en die je erg mocht. Ja ,die maatschappij, die vreet ongemerkt over al toch wat af van vrijheden. Aan Grote Boeng méér dan aan Kleine, maar dat maakt toch op den duur dat er van Grote Boeng's vrije tijd steeds minder gaat overschieten voor Kleine Boeng. Waarop de laatste dan scham per reageert met (het zo vaak ten onrechte gehoorde): „Hij wil me niet meer kennen". Not so! Er zijn natuurlijk akelige Grote Boengs, die zich liefst nooit meer willen „encanailleren" met Kleine Boeng. Maar er zijn ook Kleine Boengs, die zich aanmatigend en luidruchtig indringen bij Grote Boengs, zich beroepend op die lagere schooltijd, en vaak van zichzelf menend dat ze alleen maar pech hebben gehad in het leven, maar verder „geen cent minder" zijn dan Grote Boeng. Het ellendige is alleen dat de grote koek van goede Grote en Kleine Boengs daartussen onder deze kwaden lijden. Wie zoals Tjalie in beide groepen regelmatig verkeert, merkt wel dat er in het leven van veel Grote Boengs véél meer eenzaamheid, veel meer „vriendschapsarmoe", veel minder eenvoudig levensgeluk is dan bij Kleine Boengs. Voor deze laatste is de werkdag om 6 uur afgelopen en hij heeft de avond voor zich zelf, het weekend voor zichzelf. Grote Boeng heeft zijn „verplichtingen", die vaak alle avon den van de week opeisen en vaak: om 7 uur hier, 8.30 uur daar en om 11 uur nog even aanwippen ginder. Van zijn auto heeft hij veel en veel minder plezier dan Kleine Boeng. De contacten van gewone, gezellige vriendschap sterven gewoon af. Het opgeruimde gastvrije: „Val binnen altijd wanneer je maar wilt", zit er bij hem niet bij. Voor elke afspraak, ook met zijn dierbaarsten, is zijn tijd al lang tevo ren „verkocht" aan dat verschrikkelijke af- sprakenboekje „Waarom doet hij dat dan!" Ah, een Grote Boeng kan zijn job er net zo min makkelijk bij neergooien als Kleine Boeng. Zijn tien mille in de maand wordt evenzeer belaagd als de vier honderd gadji van Kleine Boeng, nee véél meer nog. Want er azen veel meer mensen op zijn dure job en wie aast nou op het kleine jobje van Kleine Boeng? Elke ton, elk miljoen, met ontzaglijk veel arbeid en het lopen van vele risico's verdiend, wordt belaagd door allerlei geldwolven, vaak heel aardige concur renten. Geloof mij: de wereld van de Grote Boengs is de wereld van de Grote Roofvissen, de haaien. Van de kleine Boeng, die der kleine visjes, die vreedzaam rondzwemmen in scho len. Maar willen al die visjes van de grote vis mee- eten, dan ontstaat het drama van de piranha visjes van de Amazone, die met duizenden een geweldige vis in minder dan een minuut ver slinden kunnen. Iedereen één hapje een pink- top groot, maar duizend: en de grote vis is afgekloven tot op het been. Nu roept Kleine Boeng woedend: „Maar dat doen wij niet!" U niet en uw vriend niet, maar hoeveel wél? Ga eens met Kamerleden of hoofdbestuurs leden van politieke of sociale groepen spreken en U staat versteld over het aantal smeekbrie ven, requesten, ja zelfs dreigbrieven die er re gelmatig binnenkomen. Net als vroeger in de begintijd, toen Grote Boeng „maar" voorzitter was van de voetbalclub of de Soos-club. Wat doet hij eerst? Links en rechts helpen zoveel hij kan. Hij is erg gevoelig voor zulke oproe pen als: „Laat een ouwe kontjo niet in de steek!" Maar het wordt te veel. Dan piekert hij over het stichten van fondsen, het maken van reglementen en wetten, het instellen van subcomitées en onderafdelingen, die al deze vragen om hulp kanaliseren en volgens effi ciënte systemen zo veel mogelijk hulp verlenen. Deze systemen móeten vaak wel ingewikkeld in mekaar zitten, omdat rekening gehouden moet worden met 's-Lands wetten, en omdat gewaakt moet worden tegen fraudeurs en „slimmerikken". Maar Kleine Boeng heeft „geen lol" om voorschriften te lezen en te begrijpen, en helemaal „geen jool" om vaste contributies te betalen. Hij heeft er geen idee van hoeveel al dat werk kost (huur, materiaal, werkkrachten, enz.), maar denkt vaak: vijfdui zend lidmaatschappen a vijf pop is vijfentwin tig mille! Voor ziilk rotwerk! Natuurlijk „di- kantongi" zoveel pop per maand door Grote Boeng. Ik kijk wel uit! Hij weet natuurlijk wel dat hij altijd inzage in de boeken mag vragen, maar dat durft hij niet aan. U heeft allemaal vaak genoeg mee gemaakt dat het in verenigingen een heksen toer is om een penningmeester te krijgen of om financiële of kas-commissies samen te stellen. Iedereen wil wel vragen op hoge toon waar de centen gebleven zijn, maar niemand (van die verdachtmakers tenminste) „draait er voor op" om een onderzoek in te stellen. Dat doen dan vaak óók Grote Boengs. drs. in de economie b.v. die dan op slag ook half verdacht raken. Of die andere Kleine Boengs, die ongelooflijk sympathieke, die hele avonden rustig aan de etenstafel gaan zitten met groot boeken en kasboeken voor zich, met een keurig (Vervolg op pag. 16) 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 9