Tropische vruchien door L. van der Pijl
In den beginne waren er geen vruchten. In dit
genre bestonden toen slechts zaden van naakt-
zadigen en nog lagere planten, nog niet om
huld door vruchtvlees uit vruchtbladen en
vruchtbeginsel.
Aan de definitie van wat een vrucht is, zit
ook een funktionele kant, namelijk dat het
ding meehelpt de zaden te verspreiden, vooral
doordat het eetbaar is. Het vlezige is daar
betaling voor transport door dieren.
Nu hadden de naakte zaden ook reeds zulk
een transportfunktie en zij droegen dan veelal
de aanlokkelijkheid in hun sappige zaadhuid.
Dit schijnt de oude, fundamentele methode.
Vele tropische zaden vertonen nog dit oude
beeld, denk maar aan belindju (Gnetum) en
pakis hadji (Cycas). In Europa-centrische
plantkundeboeken wordt in zo'n geval gespro
ken van vruchtachtige zaden; wat natuurlijk
historisch gezien de zaak op zijn kop zetten is.
De moderne vrucht herhaalt juist het oude
zaad.
Ieder biologisch ding heeft een funktie in zijn
tijd en omgeving. De oude, grote en sappige
zaden behoorden bij oude geologische tijd
perken en bij de reptielen, die toen de hogere
dieren waren welke de dienst uitmaakten. In de
tropen zijn nog oude sporen daarvan te vinden,
vooral bij schildpadden. Daar is trouwens het
gehele ontwikkelingsplan nog te volgen, terwijl
er in Europa slechts een latere uitloper van
het leven terechtgekomen is .zulks na ijstijden
d'ie het voorgaande plantenleven opruimden en
die ook de oude transportdieren uitvaagden.
Goed, er kwam dus een omhulling van zaad
beginsels om sexuele redenen, die we hier niet
bespreken. Deze vruchtblad-omhulling nam
langzamerhand ook de funktie van attractie
over. In de tropen zien we nog de eerste stap
pen daartoe. Er ontstond eerst een ding, dat
weliswaar morphologisch een vrucht was, maar
waarin het zaad de oude sappige attractie
behield. Ik verwijs naar de tjampaka en andere
magnolia-achtigen, een oerbloem vol heilig
heid, die ook nog oervruchten heeft. Vóór of
bij rijpheid springt de droge omhulling open
en de zaden komen weer bloot, sappig en
kleurig als tevoren, zulks voor vogels die de
rol van reptielen overnamen. Er zijn ook nog
peulen, die zich zo gedragen. Zeg nu niet al
te enthousiast: o ja, de saga! Dat is weer een
stap verder. Komt straks aan de beurt.
De doekoe, salak en ramboetan zijn ook van
dit type. Je moet het taaie vruchtvlees weg
halen om het sappige zaad te vinden. De
delima (granaatappel) vertoont dit type zelfs
buiten de tropen. Zulke vruchten passen niet
in de vrucht-systemen van Europa, die toch
in tropische leerboeken gebruikt worden en
dan als Europese dwangbuizen aandoen.
We zien nu meteen dat de Europese notie van
een zaad, een klein, hard, droog en donker
ding, een „Westers bijgeloof" is. Het geldt
alleen goed voor zielepieten in een periodiek
of permanent arm klimaat, die geen dieren-
expeditie vonden en het öf zelf moesten doen
öf de wind er bij haalden. Zo'n hard ding
kan beter in droge tijd of winter overblijven.
Ik ben zoeven al een stapje te ver gegaan. De
reptielen waren bij tjampaka e.d. in de loop
der tijden vervangen door vogels. Deze hadden
de zin voor geur verloren, maar die voor
kleur behouden. Geen wonder dat de zaden
en soms de vruchten (hantap en oerpeulen)
zo briljant gekleurd zijn als bloemen. Onder
tussen waren er ook vruchtetende zoogdieren
ontstaan en die behoren nu bij de doekoe,
salak en ramboetan, waar de vrucht niet meer
openspringt. De tandendragende zoogdieren
konden de wand zelf openen.
Nu even naar de saga-peulen. Er bestaat een
saga-klimplant en een saga-boom, beide met
glimmend rode zaden, die inderdaad vogels
verlokken. Maar hier is het zwendel, een
soort liften zonder betalen, daar de zaden
keihard en onverteerbaar zijn en weer onge
schonden tevoorschijn komen. De harde huid
stelt zulk zaad in staat over te blijven in een
droge tijd, dus buiten het regenwoud.
Wij zien verdere vooruitgang in deze droge
richting door een compromis tussen de twee
funkties van hardheid en aanlokking. Het
zaad krijgt een grotendeels harde buitenlaag,
maar een klein deel blijft sappig. Het sappige
deel, we zullen het hier maar zaadrok noemen,
kan bij rijpheid losjes over het zaad heen
groeien.
Dit stadium komt in Europa een enkele keer
voor en wordt in het boeken-systeem als een
raar aanhangsel behandeld. In de tropen is
het nog gewoon. Vogels kennen dit type goed
en etende mensenkinderen ook, bijv. bij asem
krandji en bij de nootmuskaat, waar het de bij
duiven zo populaire foelie (kembang pala)
vormt. Hier is visuele expositie bereikt door
openspringen.
Ook naar zoogdieren zijn op dit stadium vele
tropenvruchten overgegaan. De Ii-chee is door
de losheid van de zaadrok verder gevorderd
en bij de mensheid hoger gewaardeerd dan
zijn zuster de ramboetan, waar men de zaad
huid moet afkluiven. De manggistan heeft zoe
te rok en zoete huid verenigd. Het vruchtvlees
is puur-beschermend en dus bitter, wrang en
hard. „Verboden voor onbevoegden", maar
de witte rok lokt juist bevoegde deskundigen
met tanden. Voor het transport vanuit de
boom is een ijverig, intelligent en sterk boom-
dier nodig, een aap of zoiets.
Zal ik vertellen hoe mijn wtok tegen het
Europese vruchtsysteem, met zijn dogma van
vruchtvlees als norm van eetbaar zijn, misschien
ontstaan is? Als brave Totok hapte ik bij een
manggistan in het rode vruchtvlees inplaats
van in de witte rok. AdoehVerkeerd opge
voed
Er zit aan de manggistan nog een herinnering
vast. Ik zei eens aan een diner een vers van
Tagore op met het mooie beeld: Als mijn
geliefde tegen mij lacht is het of een manggis
vers geopend wordt. (Of was het omgekeerd?).
Sedertdien keerden vele vrienden de manggis
na het opensnijden direct naar mij toe, echter
bij voorkeur als deze rot en verkleurd was.
Nog een manggis-herinneringIk moest in de
oorlog een goedkope camouflagekleurstof zoe
ken; ik dacht aan de bruingele verfstof in de
rode schil, die in basisch milieu (kalk) oplost
en besmeerde een muur ermee. Ik wilde toen
eerst afwachten of de kleur lichtecht was,
maar een legerdienst met haast beverfde de
witte legerhuizen in Tjimahi er vast mee.
Enfin, U weet het misschien, nog na de oorlog
was heel Tjimahi p...p-kleurig.
Voorts behoort in deze klasse de koning der
vruchten, de doerian. Zei ik niets over visueel
achterlijk, maar van geur opvallend voor zoog
dieren Het zachte deel is weer een soort
zaadrok, onvergelijkelijk van aroma, zoals al
de grote zoogdieren in mijn dierentuin door
hun gedrag betuigden. Orang-oetan, olifant,
beer en tijger waren niet te houden. Zij zijn
de ware verspreiders, de natuurlijke vrienden.
De grote pitten gaan mee naar binnen, trou
wens ook bij bosmensen zoals de Koeboe's.
De pitten bij vogelvruchten worden door een
harde laag beschermd tegen vertering, bij
diverse van de genoemde zoogdiervruchten
dient ze ook tegen stukkauwen, maar wordt
daarbij geholpen door een chemische stof in
het inwendige. Weet U nog hoe zorgvuldig
U de pitten van doekoe niet doorbeet vanwege
de bittere smaak? Over de bedwelmende stof
in doerianzaden zou ik een mooi verhaal kun-
(Vervolg op pag. 11)
10