TIPPELAAR TROPENZON ONDER DE door HEIN BUITENWEG Gedurende het vijfjarig bestaan van „Tong-Tong" dat wij in dit nummer herdenken werden in dit lijfblad van een weliswaar grote, maar verhoudings gewijs nog altijd te kleine groep Indi sche Nederlanders al vele zonen en dochteren van Nederlandse stam herdacht, die zich in ons voormalige Indiê op uiteenlopende gebieden bijzon der verdienstelijk hebben gemaakt of door uitnemende eigenschappen van karakter en geest aanspraak mogen maken op onze dankbare herdenking. Deze terugblik strekt de redactie van Tong-Tong tot eer. Waarbij misschien nog wel eens duidelijk mag worden gezegd, dat een dergelijk herdenken allerminst een uitvloeisel is van een zogeheten onuitroeibare koloniale men taliteit, die sommigen bij schrijvers van boeken of artikelen over Tempo Doe- loe nogal eens menen te constateren en te moeten signaleren, met het vroom vermaan, toch vooral niet te vergeten dat onze koloniale samenleving bepaald ook minder fraaie aspecten bood dan door de auteurs, in dankbare herinne ring aan al het mooie en goede dat Tndië hun schonk, te boek werden ge steld. Het moge dergelijke opmerkers tot geruststelling strekken, dat zij die over dat oude Indië schrijven, zich daarginds in hun tijd even vaak en even hevig gestoten hebben als elk normaal voelend en denkend mens in welk land ter wereld ook, zich nog dagelijks stoot en zal blijven stoten aan de onvolko menheden in de menselijke en maat schappelijke samenleving. Totdat het volmaakte zal zijn gekomen... En nu wij dan toch aan het herdenken zijn zou ik graag even uw belangstelling willen vragen voor een Nederlander die al kunnen we hem dan ook met de beste wil geen Indische Nederlander noemen bijna een volle eeuw geleden in de zeer korte tijd die hij in de tropen doorbracht een prestatie heeft geleverd, die in heel onze koloniale geschiedenis zonder de minste overdrijving ongeëvenaard mag wor den genoemd. Om deze landgenoot bij U in te leiden U mocht eens nooit van hem gehoord hebben neem ik U in gedachten mee op een zomers tochtje langs de rustig voortkronke- lende Utrechtse Vecht, waarlangs nog enkele van die statige lommerrijke buitenplaatsen zijn behouden gebleven, die vemogende Amster damse kooplieden daar een eeuw en langer 14 geleden lieten bouwen. Zoals hun collega's in het verre Oosten in die dagen van Majoor Jantje, Helvetius van Riemsdijk en andere na bobs hun imposante landhuizen deden verrij zen in de omgeving van Batavia en Buitenzorg. In de richting van het Gooi rijdend, kunnen we even voorbij de kom van het oude Breuke- len rechts van de weg een hotel-pension ont dekken, dat de merkwaardige naam „Slange- vecht" draagt. Oorspronkelijk was het een buiten, bewoond door de rijke Amsterdamse suiker-makelaar Dudok de Wit, wiens vermo gen dus wel uit Indische bron gevloeid zal zijn. In dit buiten, dat in zijn huidige staat overi gens nogal wat van zijn oorspronkelijke karak ter moet hebben verloren, bracht Dudok's kleinzoon Kees, die later bij de generatie van onze grootouders befaamd zou worden als Kees de Tippelaar, zijn jeugd en het grootste deel van zijn verdere leven door. Hij overleed er, 69 jaar oud, in 1913, nog in zijn laatste levensjaren hevig gekweld door aanvallen van melancholie, waardoor hij in feite zijn leven lang geplaagd is. Wanneer we in Breukelen misschien een oud mannetje, zijn pijpje rokend, genoeglijk voor zijn huisje in het zomerzonnetje mochten zien zitten en een babbeltje met hem zouden maken, wat alle oude mannetjes in alle oude stadjes best prettig vinden, zou hij ons heel wat inte ressante verhalen en anecdotes over Kees de Tippelaar kunnen vertellen. Hij heeft de rijke meneer Dudok immers heel goed gekend. In de kleine gesloten gemeenschap die Breukelen heet is hij, die in vele opzichten een hoogst merkwaardig man moet zijn geweest, nog lang niet vergeten. Ofschoon hij al een halve eeuw in zijn familiegraf rust, waarin ook zijn trouwe huishoudster is bijgezet, wordt naar mij werd verteld, de Breukelense schooljeugd nog elk jaar op zijn geboortedag uit een door hem voor dit doel nagelaten legaat op poffertjes getrakteerd. Een even originele als aardige en doeltreffende gedachte om in de herinnering van het nageslacht te blijven voortleven. Hij was wat „normale" mensen een zonderling plegen te noemen, waaruit we mogen afleiden dat hij in bepaalde opzichten nogal afweek van de doorsnee-burger. Maar kom, hoe saai zou onze samenleving zijn zonder dergelijke afwij- kelingen. Ook Indië heeft er meerdere gekend. Denkt U maar eens aan Majoor Jantje, de schatrijke landheer van Tjitrap, die bij zijn overlijden een garderobe achterliet, ruim vol doende voor de behoefte van een middelgroot tehuis voor mannelijke bejaarden of iets van die aard. Aan de beroemde taalgeleerde van der Tuuk, aan Iwan de Verschrikkelijke, in de wetenschap beter bekend als Dr. Stein Callen- fels. Om er maar enkelen te noemen. Wie er van houdt in oude tijdschriften en kranten te grasduinen, waaruit het verleden vaak zuiverder voor ons te voorschijn treedt dan uit de roman-literatuur uit die dagen, vindt in oude jaargangen van De Prins (der geïllustreerde bladen), die ook in onze tempo doeloe-leestrommels nooit ontbrak, heel wat over Kees de Tippelaar opgetekend. Maar veel interessanter is bet, mijn oud Breukelenaartje over hem te horen keuvelen. Hoe hij in de barre winter in de Vecht achter zijn kebon een flinke bijt liet hakken -meestal deed hij dat zelf om daarin zijn dagelijks bad te genie ten. Hoe hij onder de bomen op zijn voorerf een aantal ijzeren tuinzitjes had staan met hier en daar grote poppen op de stoeltjes, waardoor dorstige voorbijgangers in de waan werden gebracht een restaurant vóór zich te zien, zich behaaglijk neerzetten en om de bediening riepen. Om dan, nadat zij door de vermeende djongos met de grootst mogelijke voorkomend heid en vakkundigheid bediend waren, bij de door hen gewenste afrekening tot de min of meer pijnlijke ontdekking te komen, wie de keurige ober, die van geen betaling wilde weten, eigenlijk was. Je ziet de grap zich voor je afspelen. Wonderlijke man, die er behagen in schepte zich in de weinig verzorgde kleding waarin hij gewoonlijk rondliep en nooit anders dan op pantoffels op zijn divan in plaats van in zijn ledikant ter ruste te leggen; die zijn correspondentie met vrienden en bekenden placht te verlevendigen door grappige invallen, malle rijmpjes en rebussen. Een soort goedige dorpsgek uit de betere stand naar we zouden menen. Maar dan toch één, die ondanks zijn vaak zonderlinge gedragingen en malle inval len vooral in de herinnering van een later ge slacht van Breukelenaars is blijven voortleven om zijn beminnelijke eenvoud en zijn goedhar tigheid. Een studie-object voor moderne psy chologen? Want achter dit dikwijls zonderlinge gedoe stak een mens, die van zijn kinderjaren af moet hebben geleden onder telkens terug kerende langdurige vlagen van ondraaglijke melancholie. In wezen een mens die eenzaam was. Maar niet minder een man, die zich door grote wilskracht tegen deze fnuikende ziels ziekte heeft trachten te verzetten op een wijze, die onze bewondering en grote sympathie af dwingt. En hiermee kom ik tot die unieke pres tatie, waarvan U als tempo doeloe-er zich al lang zult hebben afgevraagd waar die nu eigen lijk blijft. Ik moet bekennen dat ik daarvan tot voor kort al even weinig afwist als vermoedelijk de meeste Tong-Tong-lezers. Tot ik van een vriend een boekje kreeg, bij de jaarlijkse voor jaarsschoonmaak voor de dag gekomen uit een oude Indische koffer, die jarenlang in de kel der had gestaan en dat tot titel heeft: HERINNERINGEN ontleend aan Reizen te Water, te Voet, te Paard en per spoor door L. C. DUDOK DE WIT Niet in den Handel Amsterdam 1881 (Vervolg op pag. 15)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 14