,den uitkijkgelegen aan de rivier Tji-liivong te Batavia
Gezigt op Randosarie Samarang)
Litho's naar schetsen van L. C. Dudok de Wit
(Vervolg van pag. 14)
Nu is een boekje dat een mensenleeftijd gele
den is gedrukt en bovendien nooit „in den
Handel" geweest is om die redenen alléén al
bijzonder geschikt om je nieuwsgierigheid op
te wekken. Maar mijn nieuwsgierigheid ver
anderde onmiddellijk in de grootste belangstel
ling zodra ik een oog had geslagen in de
„Toewijding aan mijne Vrienden", die de
schrijver aan zijn boekje laat voorafgaan en
waarin ik las hoe hij „na eene genoegelijke reis
van 96 dagen (Nieuwe-Diep naar Soerabaja)
met het schip Baltimore (Kapitein G. H.
Brakke), Zaturdag den 24sten Juni 1865 den
grond van Java drukte".
Het Java dus, dat zelfs de stokoudste onder
ons niet gekend heeft en waarvan we ons alleen
maar een voorstelling kunnen maken door
oude, zeldzaam geworden foto's als van de in
die dagen bekende Woodbury en Page.
In mijn verbeelding zag ik de jonge man, die
nadat ik zijn boekje had gelezen, mijn bewon
dering en sympathie zou wekken, op zijn „ge
noegelijke reis" op een van die oude mail
scheepjes, waarvan we bijvoorbeeld in de Java-
Bode van 28 september 1864 advertenties kun
nen lezen als de volgende:
Voor den overvoer van familiën en enkele
personen naar Nederland wordt zeer
aanbevolen, het zoo gunstig welbekende
Nederlandsch medium-Clipper-Campagne
schip „Cosmopoliet", Gezagvoerder J.
Koning, voorzien van eene élegante Ka
juit, benevens ruime en luchtige hutten.
Dit schip vaart een geëxamineerden
Scheepsdocter en eene melkgevende Koe,
en zal begin November e.k. de retourreis
aanvaarden.
Ofschoon uit de Toewijding niet blijkt wat
onze Kees naar Indië voerde, vernamen we
uit andere bron dat het voor hem, die eigenlijk
voorbestemd was op het kantoor van zijn
grootvader, de suikermakelaar een plaatsje te
krijgen, met het oog op zijn gezondheidstoe
stand beter werd geacht een poosje naar Indië
te gaan, waar hij dan tevens in de gelegenheid
zou zijn wat van „de suiker" te zien.
Hij bezocht dan ook werkelijk enkele suiker
fabrieken en deze bezoeken, die hij merkwaar
dig genoeg per pedes apostolorum aflegde,
deden hem tot de verheugende ontdekking
komen dat hij al tippelend geen last had van
zijn aanvallen van zwaarmoedigheid. En deze
voetreisjes leidden dan tot de ongeëvenaarde
prestatie waarover zijn boekje ons inlicht.
Tippelaar onder de tropenzon noemde ik hem.
Want zijn wandelingen bleven niet beperkt tot
enkele oriëntatie-bezoeken aan de suikerrelaties
van zijn grootvader, zoals uit de Toewijding
blijkt. Immers: „Ik leerde het schoone eiland
bewonderen, vooral nadat ik na onderschei
dene togten in den Archipel gedurende zes
maanden het te voet van Banjoewangi tot
Anjer had doorkruist, de toppen zijner meest-
verheven bergen had beklommen en met zijne
verschillende bewoners kennis gemaakt". De
welwillendheid en hulpvaardigheid die hij op
die voetreizen mocht ondervinden, deden de
wens in hem ontstaan ,zijn nieuwe vrienden
het verhaal van zijn omzwervingen aan te bie
den, verlevendigd door een aantal afbeeldingen
en schetsen die hij onderweg verzamelde. „De
platen" zo schrijft hij verder „kwamen
gereed en ook mijn handschrift was zo ver
gevorderd om het ter perse te geven, toen
verschillende overwegingen mij deden beslui
ten, het terug te houden".
Hoe interessant zou het geweest zijn, dacht ik
spi)hg. het relaas te hebben kunnen lezen van
de toen 21-jarige jonge man, onbevangen als
hij toen moet zijn geweest en met een open
blik voor de schoonheid van het eiland, over
zijn enorme voetreis langs Java's wegen. Want
zijn hierboven genoemde boekje bevat helaas
behalve een aantal litho's naar oude fotogra
fieën slechts een overigens zeer nauwkeurige
opgave van de afgelegde trajecten met de daar
bij behorende data en afstanden en een kaart
van Java waarop zijn voetreis, kris-kras door
het eiland, even nauwkeurig staat aangegeven,
maar vermeldt niets van de indrukken, die hij
daarbij moet hebben opgedaan. Hevig geïntri
geerd als ik was, heb ik getracht door informa
tie bij nog levende familieleden dit onuitge
geven handschrift ter inzage te krijgen. Het
bleek helaas niet meer te bestaan. Ook bij
navraag bij het gemeentebestuur van Breukelen
bleken de vele reisherinneringen, de souvenirs
en rariteiten die hij al wandelend had verza
meld en later op Slangevecht voor belangstel
lenden ter bezichtiging had gesteld, op enkele
prentbriefkaarten na verdwenen te zijn. Dus
blijft mij jammer genoeg niet anders over dan
aan de hand van zijn boekje een overzicht te
geven van zijn unieke prestatie. Zijn tochten
vindt U hieronder in chronologische volgorde
vermeld.
1. 1 July - 10 January 1866
Reis door Oost- en Midden-Java met rijtuig
of te paard van Soerabaia over Pasaroean,
Kediri, Madioen en Djocjakarta, Magelang,
Ambarawa ,Semarang, Demak, Koedoes en
Patti en via Rembang, Toeban weer naar
Soerabaia terug; waarop hij natuurlijk niet
verzuimt uitstapjes te maken naar het meer
van Gratie, Blauwwater, Boroboedoer en
Mendoet en naar Fort Willem I, „de hoofd
vesting van Java", zoals hij het noemt.
2. 16 January - 6 February 1866
Reis per Koning Willem III (Kommandant
M. H. Munnich) door de Molukken, waar
bij Macassar, Koepang, Banda, Amboina,
Boeroe en Ternate aandoet, om in Kema,
aan de Westkust van de schone Minahassa
te debarkeren.
3. 7 -28 February 1866
Hij maakt een wandeltocht door de Mina
hassa van Kema over Ajermadidi naar
Menado, „klimmende 2500 Rijnlandsche
voeten over den berg Empong" naar het
lieflijk gelegen Tomohon, tippelt verder
over Sonder naar Langowan, vaart over
het mooie meer van Tondano en wandelt
daarvandaan naar Ajermadidi terug.
4. 1 - 14 Maart 1866
Blijkbaar getroffen door de schoonheid van
het landschap gaat hij verder op stap, op
nieuw naar Tondano en verder via Lango
wan, Ratahan, Tombatoe en Belang weer
naar het punt van uitgang terug.
5. 15 Maart - 4 April 1866
Hij begint een drieweekse wandeling van
Langowan uit naar Amoerang, Koemeloem-
buay, keert weer naar Amoerang terug, ver
volgt zijn tippel over Tanawangko naar
Menado, gaat Kema weer eens bezoeken,
om 4 April weer in Menado te arriveren.
Hij heeft dan, zoals uit de nauwkeurig opge
tekende afstanden blijkt, in totaal 329 palen
te voet afgelegd. Na zijn vermoedelijk wel
wat vermoeide onderdanen een goede week
rust te hebben gegund, vertrekt hij op 13
April naar Soerabaia. Daar geniet hij een
weekje van het wereldstadsleven van het
Soerabaia van 1866 weelteverstaan -reist
dan naar Banjoewangi, om van daaruit te
starten voor zijn ongeëvenaarde „Wandel
tocht op Java, van Banjoewangi over Anjer
naar Batavia", waarop wij hem, in gedachten
met hem meetippelend, willen volgen.
6. 1 - 15 Mei 1866
Van Banjoewangi uit gaat hij via een aan
tal kleinere kotta'tjes op weg naar Sitobon-
do, met een grote omweg over Bondowoso
naar Besoeki en langs de vlakke kust van
Straat Madoera verder naar Probolinggo en
Pasaroean, en heeft dan, naar hij met zijn
gewone nauwkeurigheid optekent, 166 1/4
paal gemarcheerd.
16 Mei - 1 Juny 1866
Vanuit Pasaroean maakt hij ditmaal te
paard, en wie zou hem dit euvel duiden -
een uitstapje naar Tosari en de Bromo, een
tweede trip over Singosari en Malang, heen
en terug, waarna hij doorwandelt naar Ban-
gil, en passant de beroemde waterval van
Trètes en de solfataren van de Welirang
bewondert, om na een bezoek aan de sf.
Sroenie in Soerabaia aan te komen.
2-16 Juny 1866
Hij bezoekt het oude Grissee en het heilige
graf van Soenan Giri, vaart per tambangan
naar de Krokodillenstad terug, legt weer
een beleefdheidsbezoek af aan de sf Krian.
(Vervolg op pag. 48)
":y~>
15