Het Indische verraad Toen ik in 1947 mijn „debuut in de literaire wereld" maakte met de short story „Adieu aan Josephine" hoorde ik al spoedig tot mijn verbazing dat het verhaal symbolisch zou zijn voor „het verraad aan mijn groep". Deze opinie heb ik sinds dien vaker horen verkondigen, zelfs toen ik Tong-Tong „maakte", zelfs toen ik gedoodverfd werd als „De Kampioen van de Kleine Boeng". Beide betitelingen heb ik tussen twee haakjes herhaaldelijk geattaqueerd, aangetoond als ondeugde lijk en resoluut verworpen. Het heeft niets geholpen. Net zoals veel mensen elke Indischman doodeenvoudig Indonesiër noemen en daarmee is de kous af zo schijnt men in de kampen der „betitelaars" voor rede doof te moeten blijven. Schadeclaims Indonesië Intussen heeft het werk aan Tong-Tong, als mede veel in mijn leven daarvóór, mij erg veel geleerd over mijn „verraderschap"De betiteling komt uit alle hoeken en wordt over het algemeen ook niet ernstig genoeg doordacht om pijnlijk of lasterlijk te zijn. Het is doodge woon een Indisch verschijnsel, beter gezegd: een Indisch sociaal complex, een beetje zieke lijk en voorzover min of meer juist gesteld als diagnose toch ook weer nooit diep genoeg doordacht om met zo'n inzicht „iets te kunnen doen". En ik heb meer geleerd: in de hele Indische gemeenschap bestaat deze beschuldiging prak tisch ten opzichte van iedereen in diverse vormen. En heel vaak is de man, die het hardst „Verrader!" roept, zélf een verrader. Of heeft last van een (onbewust) verraads-com- plex. Het wordt tijd dit verschijnsel te onderzoeken. Voor beter zelfkennis. Te beginnen met mijzelf: al van kindsbeen af en spelend en levend in twee werelden: de Europese en de Indonesische -werden er twee verraderscomplexen in mij gekweekt: raciale en sociale. Als ik op blote voeten liep en in de kali zwom, dan heette het: „Is dat nou een Hollandse jongen?" En als ik op een zondag toevallig in „vol Europees ornaat" (geschoeid en gedast en in shantung pak) onder mijn eenvoudiger speelgenoten kwam, de Indo en Indonesische Tom Sawyers en Huckleberry Finns, dan klonk het smalend en veroordelend: „Waddoeh! Si Tjalie! Eropeaan zijnde!" Speelde ik in Kampong Bali met Mioen en Paang, dan hoorde ik niet bij de nette „jongeluis". En als ik drie maanden lang niet bij de koffieboer geweest was, kwam ik terug als een hatelijke vreemdeling. Eigenlijk was ook mijn vader een verrader, want hij was een wegloper van de Hollandse clan, een avonturier en een koloniaal. En mijn moeder koos een Totok om mee te trouwen inplaats van één van haar bruine vrienden en was eigenlijk ook een verraderes. Bij het ouder worden werden de beschuldigin gen van verraad steeds sterker. Zij bereikten een culiminatiepunt bij de onafhankelijkheids strijd van Indonesië. In de bersiaptijd omgaan met Inlanders (resp. terroristen, communisten, moordenaars, enz. enz.), ook al waren dat intellectuelen, kunstenaars of telgen van oude adel, ja zelfs aangetrouwde Indonesische fami lieleden, was gewoon verraad. Omgekeerd be schouwden sommige Indonesiërs, die mij mijn werk aan de Nederlandse kant en mijn weige ring om warga negara te worden verweten, mij als verrader. Mijn tijd bij de Leger Voorlich- tings Dienst en bij de Regerings Voorlichtings Dienst was geen pretje. Toch vond ik in dit leven de nobelste mensen aan beide kanten als vriend. Maar tevens had ik het dubbele ver- raders-tjap. „Mijn hemel, wat maak je je een nodeloze kopzorgen!" riep eens een kennis uit, „beslis! Yan wie is die waringin daar, van de Koningin of van Soekarno?" „Van geen van beiden!" zei ik verbaasd, „hij is door God gegeven aan twee volken en ook maar tijdelijk. Waarom maken we zo'n ruzie over een naambordje! Over twintig jaren lacht deze waringin om het bordje dat al lang verrot en vergeten is". „Glibberig als een aal ben je!" Ja, verraderlijk „glibberig". Niet leuk. Bij Tong-Tong en in de Nederlandse maat schappij ging dat „verrader-geroep" over in een wijd actie-terrein en een intensiteit, die me vaak tot wanhoop brachten. Behalve de oude Indische „verraadscomplexen" (Totok/Indo; Grote Boeng/Kleine Boeng; koloniaal/„ethi- cus", enz. enz.) kwamen er nieuwe bij: anti en pro-assimilatie, anti-Nederlands en anti- Indonesisch, vasthouder van het kolonialisme en socialist (zelfs communist) .verrader van het protestants geloof en anti-katholiek, enz. enz. te veel om op te noemen. Vandaag werd ik gezien in gezelschap van dr. Meyer Ranneft en heette ik „verderfelijk koloniaal" en mor gen was ik bij Prof. Röling in Groningen en heette ik op zijn minst fellowtraveler. Het grootste verraad: blijven houden van Indonesië. Er was één troost: In de honderden persoonlijke contacten, in de duizenden brieven die ik ontvang, merkte ik dat alle Indischgasten min of meer in hetzelfde schuitje voeren (en varen). Ik leerde verder dat er inderdaad veel „verraders" zijn, die dus bewust in een ander bootje stappen en van het oude nooit meer iets willen horen. Ik heb dit woord echter tussen aanhalingstekens gezet, want iemand's persoonlijke overtuiging is vaak zijn „djodo", zijn lot. Hij moet zelf zijn levens weg kiezen. Maar ik heb ook geleerd dat vele „eigen-en-nieuwe-weg-kiezers" ergens last blij ven hebben van een gewetensstem. Het merk waardige is nu, dat deze mensen het snelst „verraders"-kwaliteiten signaleren in anderen. Waarom? Hün gewetenszaak. Waarom twisten of beschuldigend wijzen? Ik heb ook geleerd door veel historische studie dat dit verraders-complex al heel oud is. Op zijn minst officieel dateert van een dertig jaar geleden toen dr. Mansvelt schreef: „De Indi sche groep onthoofdt zichzelf!" Daarmee be doelend dat zoveel Indischgasten na volbrachte diensttijd Indië verlieten om zich voorgoed in Nederland te vestigen al „kaki-gojangend", en dat daardoor de Indische maatschappij be roofd werd van zijn beste en ervarenste krach ten, hetgeen door de Blijvers gevoeld werd als een verraad. IS het een verraad? Is de naam verdiend? Feit is dat het verschijnsel bestaat en een sociaal verschijnsel is in alle koloniale samen levingen (ook onder de Britten in India en Malaya, de Fransen in Indo-China, ja zelfs de Creoolse staten in Midden- en Zuid-Amerika) Voorts bestaat het als nevenvorm in de Hol landse kastjesstructuur op politiek en religieus terrein. Feit is ook dat al dit „verraad"-geroep tweespalt brengt en twist en „Ieder voor zich en God voor ons allen". Feit is ook dat dit verraders-complex als een kanker in de Indische samenleving zit en onge neeslijk schijnt. De Japanner noemt dat „shi- kataganai", de Indischman zegt: „Het is nu eenmaal zo". De Indonesiër zegt: „Memang begitioe!" Net zoals de kastjesgeest of de ver zuiling nu eenmaal in het Hollandse volk zit (Pardon, dit zeg ik niet als anti-Nederlander, maar als Nederlander). Het komt door de wrijving in de aanrakings- Wij wijzen onze lezers op de in dit nummer voorkomende officiëele publicatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Bureau Schadeclaims, waarin belanghebbenden worden opgeroepen om de schadeclaims die zij op Indonesië menen te hebben, daar op te geven. De Indonesische Nationalisatiewet van decem ber 1958 c.a. bevatten bepalingen omtrent schadevergoeding voor de nationalisatie van Ned. eigendommen. De Nederlandse Regering acht het nu nood zakelijk, een inzicht te krijgen in de omvang van de schade die door Nederlandse natuurlijke zowel als rechtspersonen is geleden als gevolg van de in december 1957 en daarna door de Indonesische Regering genomen maatregelen. Belanghebbenden kunnen zich nu voor registra tie per briefkaart melden bij het in de publi catie genoemde Bureau. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vestigt er echter met nadruk de aandacht op, dat uit de registratie van schadeopgaven geen enkele aansprakelijkheid van de Nederlandse Regering voor de geleden schade kan worden afgeleid. vlakken, door een gebrek aan plooibaarheid, een gebrek aan begrip, een gebrek aan eerlijke en eenvoudige menselijkheid, dat van ons vraagt andermans „gebreken" even goedhartig te willen zien als onze eigen gebreken. Dat van ons vraagt voorbij de gebreken te zien naar elkanders deugden. En dat eeuwig schijnt te moeten struikelen over de egoistische machts verklaring: ,,IK (mijn kleine groep) is de maatstaf voor alle andere mensen!" Wie an ders denkt of doet is fout. En als echte zonen van Vondel zeggen wij: „Hier generlei balda- digheyt! Wie anders doet, wordt uitgeleyt!" We zitten alsmaar mekaar uit te leyen, en als we niet handtastelijk willen worden, dan zeg gen we alleen maar: „Hij is een verrader!" Tsk, tsk, tsk! Verraad, verraad, verraad Maar het gaat er voor ons niet om of dit ver raad bestaat of niet, althans in deze vorm, En of dit dezelfde vorm van verraad is, die deel uitmaakt van de kastjesgeest en de verzuiling. Het gaat erom waarom wij dit in zo sterke mate voelen. En dan wijst een vinger naar een verre en vage, maar nimmer volledig uit te wissen figuur: Het oude baboetje dat schreiend op de Priokse kade staat in de uitgelaten warreling van ser pentines van de Holland-boot. „Tabeh Njootje, tabeh NonEn géén verwijt. De Madoerese mandoer een eindje verderop, een rots van vertrouwen ons leven lang, dus zonder traan, ja zelfs met een komische arm zwaai: „Die Jatim tóch!" (wist U dat Jatim „wees" betekent?). En géén verwijt. De demang op het kleine stationnetje van Krian, zonder één emotie op het aristocratische gelaat. „Selamat djalan!" En géén verwijt. De ouwe Ambonnese spandrie op het korps- bureau van De Laatste Tangsi van de Wereld, die correct zijn „oebroes" voor het laatst sa lueert en correct rechtsomkeert maakt. Geen woord. En géén verwijt. Oom Wim (Indo) en Ome Arie (Totok), blijvers, die uitbundig vrolijk hielpen afdou- wen met overdreven veel traditionele biertjes en jolig blijven armzwaaien op de kade met een heel andere mist voor hun ogen dan wij tegemoet gingen. En géén verwijt. De „nieuwbakken Republikeinse Toean Besar" op een verlaten kade; gehelmde soldaten, prik keldraad, verraden door twee werelden, in een trots isolement maar met een glimlach en zijn lippen vormden de woorden: „Sampai ketemu lagi ,sobat besar!" En géén verwijt. (Vervolg op pag. 47) 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 23