G. C. E. van Daalen
Geb. Makassar 23 maart 1863, Overl. Den Haag 22 februari 1930
„Nimmer nodeloos getrokken
Altijd eervol opgestoken"
Inscriptie in de kling tan de Ere-degen hem
geschonken door de Europese ingezetenen in
het gewest Atjeh Onderhorigheden op 30
mei 1909
Van Daalen bezocht de Kon. Mil. Academie te Breda en werd in 1883 benoemd
tot tweede luitenant der Artillerie K.N.I.L. Na een jaar de le Afd. Krijgsschool
(de vroegere Applicatie-School) te Breda te hebben gevolgd, vertrok hij naar
Indië om te worden ingedeeld bij zijn wapen, waarbij hij zowel te Atjeh als elders
tot medio 1891 dienst deed om vervolgens naar Nederland te vertrekken en de
algemene krijgskundige studiën van de 2e Afd. Krijgsschool te 's-Gravenhage bij
te wonen. Inmiddels bevorderd tot eerste-luitenant, had hij zich in Atjeh bij het
gevecht nabij Kota Toeankoe op zodanige wijze onderscheiden, dat hij deswege
benoemd werd tot ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde (1889).
Tijdens zijn detachering in Nederland had zijne
bevordering tot kapitein plaats. Einde 1894
teruggekeerd in Indië, deed hij enige tijd dienst
bij verschillende onderdelen van het K.N.I.I..
en werd medio 1895 gedetacheerd bij het
Hoofdbureau van de Generale Staf om weldra
te worden overgeplaatst en in 1896 naar Atjeh
te worden gedirigeerd ,en vervolgens in 1897
te worden werkzaam gesteld bij de gewestelijke
staf in Atjeh. Opnieuw onderscheidde van
Daalen zich bij de krijgsverrichtingen, en werd
hem wegenis moedig gedrag de Eresabcl toege
kend, weldra gevolgd door zijne bevordering
tot ridder 3e kl. der M.W.O. (1898). Na enige
tijd als Chef van de Staf in de 3e Militaire
Afdeling te Soerabaja te zijn werkzaam ge
weest, volgde zijn overplaatsing bij het Korps
Marechaussee te voet in Atjeh (1899) en werd
hij belast met het onderhouden der politieke
aanrakingen met hoofden en bevolking in het
gebied gelegen in de omtrek van Seulimeum
(Afd. Groot-Atjeh). Als zodanig was hij
anderhalf jaar met vrucht werkzaam.
In dit tijdsverloop maakte hij een zesweekse
excursie, met een marechaussee-colonne door
het onbekende hoogland van Atjeh, van Meula-
boh naar de Boven-Wojlah, Anoë, Geumpang,
Tangse naar Pidië. Toen volgde zijn buitenge
wone bevordering tot majoor, wegens uitste
kende militaire verrichtingen en uit daden ge
bleken buitengewone militaire talenten. Tege
lijkertijd werd bepaald dat hij bij de Generale
Staf zou blijven geplaatst (1901). Gedurende
enige maanden treedt hij nu op als waarne
mend-controleur in Pidië, gedurende welk tijds
verloop hij werd belast met het bevel over een
marechaussee-colonne tot achtervolging van de
pretendent-sultan in het Gajoland.
In 1902 droeg men hem de waarneming op van
de betrekking van Assistent-Resident der On
derhorigheden van Atjeh.
In 1903 werd hij hiervan eervol ontheven en
bevorderd tot luitenant-kolonel. Hij bleef bij
de Generale Staf en werd belast met de poli
tieke aanrakingen met hoofden en bevolking
van de Gajo- Alaslanden en het voorberei
den van ene permanente vestiging aldaar. Hier
wist Overste van Daalen zich opnieuw te on
derscheiden, zowel door zijn politieke gedrags
lijn als door zijn militaire bekwaamheden.
In 1904 ondernam hij de beroemde tocht door
de genoemde landen waarvan hij vijf maanden
later terugkeerde. Het Gajo-land, het centrale
bergland van de N. Barisan, wordt naar alle
zijden afgesloten door een brede gordel van
oerwoud, waarachter zich de Atjehse berg- en
laaglanden uitstrekken tot aan de Oceaan.
Drie geweldige bergketenen verdelen dit ge
bied in vier, scherp van elkander gescheiden,
gebieden.
Van uit dit Gajo-land nu werd het verzet ge
voed. De ons vijandig gezinde Atjehse sultan
24
Toeangkoe Moechamat Dawot had in Gajo-
land een schuilplaats gevonden, waar hem en
de zijnen steun werden verleend.
Te zijner achtervolging maakte de majoor
van Daalen in 1901 zijn eerste Gajotocht met
12 brigades marechaussee, welke voerde door
het Merengebied van Döröt. en welke twee
maanden duurde. De zeer vrijheidlievende be
volking bleek vijandig en trok zich terug naar
de bergen. In 1902 werden de gebieden weer
afgezocht door colonnes onder de kapiteins
van der Maaten, Colijn en Scheepens, waardoor
de sultan genoopt werd het Gajoeland te ver
laten.
In 1903 werd begonnen met de aanleg van
een weg van 105 km. lengte en 6 meter
breedte. Toen op 8 februari 1904 trok de
overste van Daalen met ene colonne van 10
brigades marechaussee naar het Meer-gebied,
waarbij hij op ernstig verzet stuitte. Stuk voor
stuk moesten deze kampongs in zware, bloe-
dige gevechten worden genomen. De 4e juni
was het verzet gebroken en kon de colonne het
Gajoland verlaten voor het nu aan de beurt
komende Alas-gebied. Ook hier werd een zeer
krachtige tegenstand geboden en werd door de
Atjeheis met ware doodsverachting gestreden.
Het gelukte eerst het verzet te breken, door de
inneming van Koeto Lengat Baroe. Toen bleek
het wenselijk om ook het nabuurland, de Ba-
taklanden, te bezoeken, waartoe op 30 juni
werd overgegaan; gelukkig had deze tocht een
vreedzaam verloop. De 23e juli 1904, dus na
51/2 maand, was de colonne weer terug en
waren in de Gajoe- Alaslanden de bestuurs
aangelegenheden zodanig geregeld dat deze
gewesten inderdaad aan het Nederlandse Gou
vernement onderworpen waren en als onderde
len aan Groot-Atjeh konden worden toege
voegd.
Voor deze werkelijk grootse prestatie werd de
overste van Daalen telegrafisch benoemd tot
Commandeur in de M.W.O., een onderschei
ding die slechts weinigen hebben genoten. De
tocht zelf mag als enig voorbeeld gelden in de
Indische krijgsgeschiedenis van een langdurige,
goed geslaagde excursie ener zelfstandige co
lonne, trekkende onder voortdurende gevech
ten door woeste en hardnekkig verdedigde
gewesten, waarbij vrouwen en kinderen zich
niet onbetuigd lieten, die achtereenvolgens
moesten worden onderworpen, dank zij de
dappere en beleidvolle aanvoering van de com
mandant, diens politieke gaven en de toewij
ding van zijn tochtgenoten, hetgeen moge blij
ken uit het feit dat door de colonne-comman
dant werden voorgedragen: een officier bevor
dering tot ridder 3e kl. M.W.O.42 officieren,
Europese en inheemse onderofficieren en min
deren kregen het ridderkruis 4e kl. der
M.W.O.; een officier kreeg de eresabel; 79
militairen werden eervol vermeld; 2 inheemse
militairen kregen het zilveren ereteken voor
moed en trouw, en 22 inheemse militairen
kregen het bronzen ereteken voor moed en
trouw, en dat op 220 militairen en 11 offi
cieren
Overgeplaatst bij het Hoofdbureau van de
Gen. Staf werd overste van Daalen door de
Indische Regering met de resident de Rooy
in commissie benoemd om voorstellen te doen
nopens de bestuursinrichting en militaire be
zetting in de Z. O. afdeling van Borneo, in
verband met aldaar heersende onlusten. Deze
opdracht had tot resultaat dat het verzet aldaar
gebroken is geworden dank zij het optreden
van enige brigades marechaussee onder luite
nant Christoffel.
Vervolgens werd hij mei 1905 aangewezen
om op te treden als Civiel en Militair Gouver
neur van Atjeh Onderhorigheden.
Opnieuw werd van Daalen onderscheiden door
de buitengewone bevordering tot kolonel (juli
1905) en mei 1907 had zijn benoeming tot
generaal-majoor plaats.
Gedurende drie jaren bekleedde hij het gouver
neursambt. De nieuwe gouverneur trad onmid
dellijk met kracht op. Zijn program was ver-
nietiging van de partij der oelama't of wetge
leerden; vervanging van de oude hoofden door
hun zonen of door andere familieleden, die
buiten Atjeh door Nederland waren opgevoed;
volksonderwijs teneinde de eenzijdige invloed
der Mohammedaanse opvoeding tegen te gaan.
Onder zijn bewind werd een bank in het leven
geroepen, om aan de bevolking op schappelijke
voorwaarden crediet te verle-.en in het belang
van handel, nijverheid en landbouw, en aldus
-woeker tegen te gaan en welvaart te verhogen.
Ook zorgde hij voor irrigatie en hygiëne, liet
de krotten in de hoofdplaats door behoorlijke
huizen vervangen en bijv. de stallen verplaat
sen buiten de bewoonde buurten. Op land
bouwgebied gaf hij voorbeeld en voorlichting.
In april 1907 kon zelfs een jaarmarkt-tentoon
stelling worden gehouden, die veel Atjehs be
zoek trok, en aantoonde, dat er vrede en rust
heersten.
Toen meende van Daalen ontslag te moeten
nemen, nadat van de zijde der Ind. Regering
ernstige kritiek op zijn bestuur was uitgeoe
fend. Van Daalen, die orde had gebracht in
Atjeh en daar naar zijn beste weten het stelsel
van zijn voorganger van Heutsz had toegepast,
gevoelde zich diep gekwetst door de gedrags
lijn van hogerhand. Een reeks anonieme arti
kelen in de Avondpost verschenen en gericht
zowel tegen de persoon van van Dalen als
tegen diens bestuur, was door enige politieke
personen gebruikt geworden om vanuit Neder-
(Lees verder pag. 45)