Pentjak in de praktijk
Soerabaja 6/7 maart 1942
In mijn leven heb ik meerdere malen onder gevaarlijke om
standigheden gebruik moeten maken van het spel, en zulks met
succes. Het eerste voorval was dat, waarbij de oude heer S.
(die ik in mijn ambtelijke functie bijstond) en ik diep in
de desa ernstig gevaar liepen door desalieden te worden gemolesteerd, opgestookt
door een van de grootste djago's van de streek.
fierder had hij reeds gedreigd zich tegen de uit
voering van onze opdracht te zullen verzetten.
Toen wij de woning waar wij wezen moesten
binnen wilden treden, versperde hij ons tar
tend de weg. Zijn twintig aanhangers, die zich
op het voorerf hadden verzameld, lieten in
koor bijvalsbetuigingen horen. Ik besefte dat
van de uitvoering van de opdracht niets zou
komen als wij door slap optreden ons prestige
zouden verliezen; bovendien wachtte ons dan
een niet malse uitbrander, terwijl wij de ge
maakte kosten zelf zouden moeten betalen. Dat
besef deed mij de moed opbrengen mij vlak
voor de man te plaatsen, naar hem op te drin
gen, zijn beide polsen te grijpen, mijn rechter
been achter zijn rechterbeen te plaatsen en hem
op de bekende manier achterover te doen val
len. Mogelijk met de bedoeling zijn prestige
t.o.v. zijn aanhangers te herstellen, stond de
man onmiddellijk daarop grijnzend weer over
eind. Echter met een snelheid welke hij mis
schien niet van mij verwacht had, schoven
mijn beide voeten voorwaarts en overrompelde
ik hem met een krachtige duw met beide han
den op zijn volle borst („dêdêl" genoemd),
waardoor hij voor de tweede keer achterover
viel. Ik voegde hem dreigend toe niet weer op
te staan tenzij hij beloofde zich verder behoor
lijk te gedragen. Het hoofd van de ons verge
zellende desa-politiebeambten viel mij bij.
Enigszins gekalmeerd deed de man de verlang
de belofte. Toen zijn aanhangers een gemom
pel van teleurstelling deden horen, tekende
zfch diepe schaamte op zijn gelaat af, wat mij
aanleiding gaf hem vaderlijk toe te spreken en
te zeggen dat het zó in orde was. Dat wij bij
soortgelijke dienstverrichtingen een revolver
bij ons hadden spreekt vanzelf, doch daarvan
mochten wij slechts in de uiterste nood gebruik
maken.
Het tweede voorval betrof iemand die met mij
op school had gezeten. Het toeval wilde, dat
hij als milicien in Bogor in dezelfde sectie
als ik was ingedeeld. Albert K. was bijna 10
cm langer dan ik, schraal, wat sloom en traag
in zijn bewegingen. Zulks vaak tot grote erger
nis van de sergeant, maar niet minder van
bemoeizuchtige collega's. Zo was K. niet
zelden mikpunt van spot en hoon van sectie
genoten. Het meest echter van een zekere J.
en C., bonken van kerels. Zij behoorden beiden
tot het technisch personeel van de K.P.M. en
ook tot het soort mensen die dachten het rijk
voor zich alleen te hebben.
Op een dag liep het met hun gescheld op K.
zodanig de spuigaten uit, dat ik (ik had mij
van het begin af vreselijk aan J. en C. geër
gerd) mij niet langer bedwingen kon. In het
gelid was het haast tot een handgemeen geko
men tussen J. en mij, zodat de sergeant tussen
beide moest komen. Terug in de chambree
beduidde ik J. dat als hij zijn mond niet hield,
ik die dadelijk wel dicht zou krijgen. Geluk
kig was J. verstandig genoeg die waarschuwing
ter harte te nemen. 's-Middags nam ik K. mee
naar huis en stelde hem onomwonden voor les
in het spel te nemen. K. ging akkoord met mijn
voorstel, waarop ik hem nog diezelfde middag
bij Bang I. bracht. Nadat hij een maand of
drie door Bang I. getraind was (ik had deze
verzocht er een soort spoedcursus van te ma
ken), gebeurde het dat hij toen hij in het
dagverblijf kwam door K.P.M.'ers gehoond
werd. „Ha, daar heb je die slungel!", riep een
van hen. Zonder daar notie van te nemen,
stevende K. in de richting van de bar om daar
wat te bestellen. Daarbij moest hij C. passeren
die zich vlak voor K. plaatste. Zonder daar
acht op te slaan, wilde K. met een omweg
toch proberen de bar te bereiken. C., al wat
aangeschoten, belette hem dit door hem met
beide handen om zijn middel te vatten en daar
bij zo van zijn kracht en gewicht gebruik te
maken, dat K. geen voet meer kon verzetten.
Om nog meer de spot met K. te drijven, trok
hij deze naar zich toe en duwde hem dan weer
weg. Wat toen echter gebeurde was een voor
hem hoogst pijnlijke ontgoocheling. Net toen
hij weer doende was K. van zich af te duwen,
deed laatstgenoemde zijn onderarmen in bene-
den-buitenwaartse richting met kracht op C.'s
onderarmen neerkomen, zodat zijn ellepijpen
C.'s spaakbeenderen op pijnlijke wijze troffen
en diens handen loslieten. Onmiddellijk daarop
stompte K. hem met beide vuisten op zijn
borst, waardoor hij achterwaarts wankelend
bijna kwam te vallen. Vloekend drong hij op,
om met een wilde „swing" K. te vellen. K.
was reeds achteruit gestapt. Terwijl C. door
het missen een bijna volle draai maakte, gaf
K. hem een zetje, zodat hij verder tolde. Een
andere K.P.M.'er mengde zich in de zaak.
Toen mengden zich ook anderen erin, met als
gevolg dat het na wat bekvechten tenslotte toch
nog met een sissertje afliep. Een voor K.
gunstig gevolg was, dat men voortaan zich
onthield van een onheuse bejegening en het
geven van berispingen aan de superieuren
overliet.
W. K.
„Hendrik", zei de burgemeester van Soerabaja
aan het andere einde van de telefoon, „je moet
even bij ons op het gouverneurshuis komen,
er is iets belangrijks".
Het was de avond van 6 maart 1942. Ik ver
liet de hoofdcommandopost van de LBD, die
al enige maanden mijn tweede tehuis was en
ging door de verduisterde stad naar het huis
van de gouverneur, waar ik de locale toppen
van BB en Leger aantrof.
Daar hoorde ik, dat ons leger zich teruggetrok
ken had op Madoera, de veldtocht op Oost-
Java was ten einde en het was nu zaak gewor
den de Jappen duidelijk te maken, dat Soera
baja een open stad was.
„En daarom", zei de burgemeester, „moet je
met een auto en een witte vlag zien, dat je
contact krijgt met een of andere Jap bij
voorbeeld op de Wonokromobrug waar je ge
makkelijk gezien kunt worden opdat we
dit aan hun legerleiding kunnen doorgeven".
„Goed", zei ik.
„Neen, niet goed", zei de resident. „Hendrik
is controleur B.B. en dit is een taak voor een
militair".
„Ook goed", vond de burgemeester en de
overste, die de plaatselijke commandant was,
gaf een reserve-officier de nodige instructies:
„Naar de brug van Wonokromo, verlichting
inschakelen, witte vlag duidelijk zwaaien en
proberen contact te krijgen".
„In orde", zei de luitenant en vertrok.
Een kwartier later belde hij op: „Ik ben op
Wonokromo, maar kan het knopje van het
licht niet vinden".
Wij contact opgenomen met de Aniem en hem
vervolgens uitgelegd waar de schakelaar zat.
's-Morgens kwam de luitenant zich weer mel
den. Hele nacht gewacht, geen Jap te beken
nen. Hij kreeg toen opdracht met een auto en
een witte vlag langs de Kali Mas op Goenoeng
Sahari te proberen en dat lukte.
Hij kwam terug met vier Japjes, die zich
voortbewogen op motorfietsen met zijspan.
Een luitenant in tenniskostuum en drie solda
ten met de bekende petjes met fladdertjes in
de nek, die direkt begonnen een vlag met de
opgaande zon op het grasveld voor het huis
uit te leggen, tegen eventuele bommen.
De burgemeester, die van alle aanwezigen het
gemakkelijkst met mensen kon omgaan, voerde
het gesprek met de Japanse luitenant.
„Kijk", zei hij in het Engels, „Soerabaja wordt
niet verdedigd. Wij hebben hier alleen nog
maar verschillende soorten politie voor orde
en rust. Wij willen dus de stad tot open stad
verklaren. Dit alles zouden wij gaarne met de
generaal bespreken". Hij keek op zijn horloge.
„Het is nu acht uur. Zou de generaa.1 om bij
voorbeeld tien uur hier kunnen zijn?"
De Jap bedacht, dat hij bezig was een oorlog
te winnen en zei .verbazing veinzende: „What,
my commander come to you? You must come
to my commander!"
„Ook goed", zei de burgemeester. Over onbe
langrijke zaken maakte hij zich nooit druk.
Over belangrijke wel en de Soerabajanen heb
ben daardoor aan hem later heel veel te dan
ken gehad. Maar dat hoort niet in dit verhaal.
Men maakte zich netjes voor het bezoek aan
de generaal. De burgemeester, de resident, de
gouverneur en de overste. De resident en de
gouverneur zetten hun helmhoeden op. De
burgemeester had geen hoed bij zich. Hij
leende de mijne. Wij hadden toentertijd de
twee grootste hoofden bezuiden Suez. Nu
hebben we ze nog, maar dan benoorden.
Onder leiding van de luitenant begaf het ge
zelschap zich naar de Japanse generaal, die in
een huis in Sidoardjo bleek te zitten.
Deze nam via zijn tolk, een fanatiek heer
schap, direkt de leiding van het gesprek en
vroeg: „Who of you is the burgomaster?"
„Dat ben ik", zei de burgemeester.
„I see", zei de Jap, „then I want you to
surrender the town of Sourabaya".
„Dat kan ik niet", zei de burgemeester, „want
ik ben niet de hoogste in rang. Als er iets
overgegeven moet worden is dat de competentie
van de gouverneur hier. U moet met hem
praten
„Ha", zei de Jap, „I see" en tot de gouverneur:
„So you are the burgomaster!"
„Nee", zei de gouverneur, „ik ben niet de
burgemeester, dat is die meneer daar!"
„Well", zei de Jap toen weer tot de burge
meester, „then I want you to surrender the
town of Sourabaya".
„Nee", zei de burgemeester, „dat kan ik niet,
want..." enz.!
Enfin, zo ging het nog enkele malen heen en
weer. De Japanse generaal wilde alleen maar
met de burgemeester spreken en de burge
meester kon de stad niet overgeven!
Toen de Jap voor de zoveelste maal de gouver
neur wilde laten verklaren, dat hij de burge
meester was, stootte de echte burgemeester de
gouverneur aan en zei: „Surrender die town,
wat kan jou het verdommen!"
En daarop surrenderde tenslotte de gouverneur
de town of Sourabaya, fel gefotografeerd door
Japanse camera's.
Dat was op 7 maart 1942... HENDRIK
30