I
AAN
DE DEUR
WORDT
NIET GEKOCHT
door
RINI CARPENTIER-ALTING
Wij zijn allemaal lang genoeg in Nederland
om een soort wrevel ontwikkeld te hebben
tegen een dagelijks verschijnsel, n.l. DE BEL.
In ernstige gevallen kan zelfs van een trauma
gesproken worden.
Brutaal ding zo'n bel. Iedereen, die er zin in
heeft, kan voor een deur gaan staan, op de
knop drukken en het is weer eens zo ver. Wat
men op dat moment ook aan het doen is: eerst
naar de deur, want de bel gaat.
In Indië heeft nooit iemand last gehad van
bellen. Overal deuren maar nooit stond er een
wildvreemde voor, laat staan voor alle deuren
tegelijk. Behalve bezoek was er nooit iemand
aan de deur.
Hier worden wij geconfronteerd met elk ogen
blik belgerinkel. Argeloos gaat men open doen.
Juist daarom lijkt het mij gunstig om van deze
plaats uit te wijzen op tal van misstanden en
gevaren die ik met enkele voorbeelden uit de
praktijk zal illustreren
In de ongunstigste situatie verkeert men indien
men een bovenhuis bewoont en aan een touwtje
moet trekken. De persoon die belt valt dan
meteen met de deur in huis. Het kan van
alles zijn, een colporteur bijvoorbeeld. Hij
stormt de trap op en onder het uiten van
dreigementen tracht hij U een abonnement op
een blad aan te smeren dat U allang heeft. De
man ontsteekt in woede wanneer U weigert
nóg een abonnement te nemen. Helpt dat niet
dan gaat hij op uw gevoel werken door te
brullen dat hij potverdorie hier en gunter zijn
geld bij elkaar moet verdienen om de overtocht
naar Australië te betalen. Zijn vloeken en
dreigementen negerend kan men uit de hoogte
zeggen: „Meneer (iedereen is hier meneer) U
had eeuwen eerder moeten gaan. Dan had U
enkele reis gratis gekregen, via Engeland".
Daar schijnt hij beduusd van te zijn, want hij
vertrekt vol spijt over de gemiste kans.
Volgende keer een Zigeunerin. Zij staat al
halverwege op de trap doch een smeulende
blik van uw kant drijft haar rugwaarts, be
hoedzaam, weer naar beneden in de richting
van de straat. Onmiddellijk heeft zij in U een
vak- en rasgenote herkend.
Een ander geval: een man met één hand in
de binnenzak van zijn kolbertje geschoven,
schiet ijlings om de hoek, mept de deur achter
zich dicht en U fixerend fluistert hij somber
„recherche". U deinst vol schrik achteruit
maar het loopt allemaal goed af. Het blijkt dat
hij in de straat achter de uwe had moeten zijn.
Woont men nu op de begane grond en gaat
de bel wanneer boven bent dan past het
niet om uit het raam te gaan hangen. Zo iets
doét men nu eenmaal niet, wij willen allemaal
netjes zijn en gaan dus naar de voordeur.
Bij voorkeur tegen het einde van de maand
presenteren diverse lieden kwitanties. Hier
beschikt men nu eenmaal niet over een beleef
de Beo in kooi bij de deur, die in uw plaats
roept „lain boelan". Trouwens wie zou hier
zo'n vreemde Indische vogel verstaan en in dit
„doe het zelf" tijdperk prevelt men het syno
niem van deze woorden maar zelf.
Het is ook opvallend hoe zo tegen het eind
van de maand, het aantal bezoeken van oude
mannetjes aan de voordeur toeneemt. Daar is
eerst de heer met potloden, die men hem Iaat
houden omdat ze toch waardeloos zijn. In zijn
vrije tijd kan men hem tegenkomen in gezel
schap van een dame in bontjas. Goed, het zijn
niet onze zaken, het kan ook komen door de
potloden die men hem maar liet houden, maar
het prikt we! even.
Dan de jongeman met de blonde krullen. In
gewone doen is hij bakfietsbestuurder. In zijn
jaarlijkse vakantie is hij oorlogsinvalide. Hij
draait een duim in de knoop, kijkt met ge
wonde blik naar U op. Terwijl U in uw por-
temonnaie zoekt vraagt U „waar?" „Indië",
zegt hij. „Waar in Indië?" „Ja, weet ik veel.
Soerabavia". antwoordt hij onverschillig. Deze
man zal in het vervolg uw deur wel overslaan
indien U de juiste toon weet te treffen.
Dan de man die kleren komt vragen. Dit adres
beviel hem zeker zo goed, juist zijn maat of
hij heeft zich in de straat vergist door foute
organisatie, in ieder geval, de volgende week
staat hi] er weer. „Ja zeg, gaat het zo?" vraagt
U bestraffend. Hij ziet zijn vergissing in en
excuses mompelend retireert hij.
Dan de oude zeeman. Als hij met de deur naar
binnen komt zwaaien kijkt hij met feilloze
warenkennis (jarenlange praktijkervaring) naar
de vrouw die open doet. Nu merkt men dat hij
tegen een drankkegel staat te leunen, fors
genoeg om zijn bonkige gestalte te stutten.
Wanneer U nu een kraan in hem zou slaan,
zou er pure alcohol uitstromen. Dit kan men
echter beter achterwege laten.
Dan de miskende en daardoor verbitterde
intellectueel, komt U boeken verkopen. Bij
uw weigering zegt hij met een gezicht als een
galappel: „U leest zeker nooit". Met een min
achtende grijns verlaat hij uw stoep. U bent
sprakeloos, geeft niet, hij is al weg.
En niet te vergeten de meneer met de lectuur.
Hij belde en de mevrouw deed open. Natuur
lijk! „Mevrouw, ik kom U iets heel kostbaars
aanbieden Niet in de boekhandel te koop.
Uniek mevrouwtje!" Hij houdt U een boek
onder de neus en roept: „Fel realistisch!"
Hij knipoogt op een manier die er bepaald
niet om liegt. Mevrouw zegt „dank U" met
een kille blik. doch deze meneer is door het
klimaat dermate gehard dat de blik geen re
sultaat heeft. Hij blijft volhouden, de mevrouw
ook. Dan ineens echter, maakt hij een bewe
ging met zijn been en zij heeft genoeg levens
ervaring en psychologisch inzicht om te weten
dat dit manuaal de eerste fase is van een
trap. Vol schrik gooit zij de glas-en-smeed-
werkdeur in zijn gezicht dicht.
Blijkbaar op een heel ongelukkig moment,
want de man boog zich juist voorover en
plotseling steekt zijn hoofd, omstraald van een
krans van scherven, naar binnen. Zijn voet
blijkt vast te zitten in splinters en smeedwerk.
„O, zegt de mevrouw, dit is wel heel realis
tisch. U zou geen gek figuur slaan op een
tentoonstelling van moderne kunst. Wacht U
even? Ik zal de politie om hulp vragen".
„Politie!"
„Meneer, kunt U even iemand sturen? Er zit
een man in mijn deur vast. Of is dat een geval
voor de brandweer, denkt U?"
„Rustig maar, dame. Hoe oud?"
„Even kijken". Zij kijkt om de hoek. „Van
mijn leeftijd ongeveer".
Stilte. „Hallo, bent U daar nog agent?"
„Jazeker. Ik noteer alles. Hoe groot ongeveer,
denkt U?"
„Even kijken. Kan het niet zien, hij staat nogal
krampachtig gebogen".
„Wanneer geboren?"
„Even vragen. Hij zegt iets heel grofs, kan ik
niet herhalen".
„Van beroep?'
„Even vragen. Hallo agent, hoeft al niet meer,
hij is al vertrokken".
„Ja, even volledigheidshalve-godsdienst
„Protestants".
„Waaraan is hij te herkennen, denkt U?"
„Hij loopt op een schoen en een sok, en ik
vermoed dat zijn gelaat bloedt, rood bloed, ja".
„Mevrouw. Komt in orde. Zodra we iemand
hebben sturen wij hem er op af".
Vaak genoeg kan men lezen dat het beroep
van huisvrouw gevaarlijk is. Tal van gevaren
bedreigen haar in de keuken. Gaat de bel dan
staat de vrouw weerloos tegen gevaren, open
en bloot bij de voordeur.
Wie beschermt de weerloze huisvrouw? Nie
mand, geen vereniging, geen partij. Zolang
daar geen verandering in komt raad ik een
ieder ten sterkste aan: niet meer open doen,
langs de achterdeur naar buiten of onopval
lend langs een touw uit het achterraam zakken.
32