Een hooggeboren „Kraai''
te Batavia
Sinds 1914 heeft de grillige loop der historie ons helaas maar al te zeer aange
toond, dat de aloude wijsheid onzer Vaderlandse zegswijze, „Bedelzak noch geld
zak hangen 100 jaar voor hetzelfde huis", nog steeds geldt, en dat velen, die vóór
dat jaar in hoogheid gezeten waren, thans een uiterst bescheiden plaats in de
maatschappij innemen
Voordien placht dat ook wel voor te komen, en men moet maar eens de bekende
„rode" adelsboekjes doorlopen, om talrijke gevallen van dien aard te ontmoeten.
Soms betreft het hele takken, die, voortgekomen uit een mésalliance van een voor
vader, diens rang en waardigheid niet op hebben kunnen houden, dan wel zijn het
uitgebreide gezinnen, waardoor het vaderlijk erfgoed te veel versplinterd werd.
In dat opzicht valt er wel iets te zeggen voor
het Britse stelsel, waarbij de vaste goederen
meest als een soort majoraat onvervreemdbaar
zijn, en de jongere zoons noch de titel noch
het landbezit erven, maar als simpele Mr. X
door het leven gaan en het slechts ingewijden
bekend is, dat hun broeder als Lord Y zitting
in het Hogerhuis heeft. Men krijgt dan soms
de merkwaardige situatie, dat de kleinzoon
van Mr. X. als eerzaam mijnwerker in Canada
of Australië zijn dagelijks brood verdient, en
plotsklaps door een schrijven van de familie
advocaat verwittigd wordt dat hij door het
overlijden van een onbekende achterneef Lord
Y geworden is, een geval dat reeds herhaalde
malen stof voor een film of gezellig roman
netje geleverd heeft. Nemen wij voor ons land
eens het qua afstamming meest aanzienlijke
dynastengeslacht der van Coeverden's. In rechte
lijn afstammend van de heren van Borculo,
met zelfs het recht van eigen muntslag, breidde
het geslacht zich over Twenthe uit, waar het
vele havezathen bezat. Als er één geslacht
recht had op de titel van baron was het dit
wel, en dit werd dan ook in 1826 erkend, maar
de financiële situatie was van dien aard, dat
de middelen ontbraken om dit Kon. besluit te
lichten! De takken van Putten en Kamferbeke
stierven al spoedig uit, alleen die van Weg-
dam bleef bestaan en bloeide in vele nazaten,
die natuurlijk niet „standesgemiisz" huwden,
maar zich als boerenknecht, dienstbode, was
serijknecht enz. door het leven sloegen, al
behielden zij het recht op de Jonkheerstitel.
Hen soortgelijk geval doet zich voor bij de
van Heeckeren's, die in 13 takken verdeeld
worden, allen de barontitel dragen, en variëren
van puissant rijk, en hoffahig tot aan eenvou
dige landlieden, huisknechts etc. Ten slotte
nog het geslacht van Keppel, waarvan in Enge
land diverse zeer gefortuneerde takken, o.a. the
Duke's of Albemarle leven, terwijl hier te
lande nog slechts enkele naamdragers een
uiterst bescheiden bestaan voeren. Hierbij is
nog geen rekening gehouden met de maat
schappelijk gederailleerde leden van een adel
lijk geslacht, waarmede de redactie van boven
genoemd Adelsboek bij het verzamelen hunner
gegevens ook te doen krijgt. Zo is er een
Zuid-Nederlands hertogelijk, later prinselijk
geslacht, waarvan een der vrouwelijke leden
onvindbaar bleek. Na heel veel moeite vond
men Madame la Princesse terug in een ach
terbuurt, waar ze als schoonmaakster haar
brood verdiende! Dit was in elk geval een
oirbare bezigheid, maar een andere adellijke
jongedame, die door de Redactie naar haar be
roep gevraagd werd, antwoordde: „Zet U maar
meisje van plezier", aan welk verzoek men
helaas niet kon voldoen!
Tot de oudste geslachten van Lotharingen
behoort de familie de Ficquelmont. waarvan de
geregelde stamreeks bekend is sinds 1130. Zij
leefden voornamelijk in Zuid-Nederland, waar
de zonen meest militaire functies bekleedden.
In de 18e eeuw werden zij erkend als graven
van het Heilige Roomse Rijk. Charles Joseph
Jacques des H. R. Rijksgraaf de Fipuelmont,
was luitenant-kolonel in Oostenrijkse dienst,
en gehuwd met Maria Anna gravin von Butler.
Uit dit huwelijk sproten meerdere kinderen
o.a. Antoine Charles Jean Népomucène Ignace
graaf de Ficquelmont, eerst officier in Oosten
rijkse, later in Nederlandse dienst, als zodanig
o.a. Commandant van Spa. Zijn nakomeling
schap is erkend in de Belgische adel ,maar
sinds jaren uitgestorven. Zijn broer: Florimond
Joseph Aloys Ignace, graaf de Ficquelmont de
Vyles, geb. te Oedenburg in Hongarije 20-3-
1763, luitenant-kolonel in Oostenrijkse dienst.
Van 1820-1830 Ned. districtscommissaris te
Huy, alwaar hij 18-4-1838 overleed. Hij huw
de le te Brussel 14-5-1794 Marie Thérese
Constance Ghislaine de Limpens, geb. Brussel
22-1-1772, overleden aldaar 1-5-1799, waarna
hij op 26-11-1802 te Luik hertrouwde met
Marie Caroline de Goër, dite de Hervé, gebo
ren Luik 15-8-1790, overleden te Huy 3-9-
1840. Hij werd bij K.B. van 26-4-1816 No..
125 benoemd in de Ridderschap der Provincie
Luik met de titel van Graaf voor hem en zijn
wettige afstammelingen. Van hem zijn ons
slechts 2 kinderen bekend, een dochter Marie
Gislaine Caroline Eulalie gravin de Ficquel
mont, waarvan wij slechts weten dat zij met
een (verm. Belgische) heer Stellingwerff ge
huwd is, en Charles Emile Florimond Gabriel
Ghislain graaf de Ficquelmont, geb. Brussel
4-10-1796, overleden te Palimanang (Cheri-
bon) 15-10-1838, kapitein der artillerie O.I.L.,
die op 13-12-1825 te Malakka huwde met
Johanna Francina Bodestein, geb. aldaar in
1806, overleden te Batavia 26-1-1883. Hieruit
7 kinderen, n.l. 1. Alphonse Emile Victor
graaf de Ficquelmont de Vyles, geb. te Riouw
in 1826, overleden Salatiga 13-2-1860, kapi
tein inf. O.I.L. Hij was eerst gehuwd (waar
en wanneer?) met Maria Magdalena Brans,
vervolgens op 17-4-1856 te Salatiga met Suzan-
na Carolina Offerman, geb. 1838, overleden?
dochter van Jacobus Johannes Mary Dixon.
Uit het le huwelijk sproot: Charles Emile,
graaf de Ficquelmont, geb. Padang 22-2-1852,
overleden aldaar 23-5-1852. Uit het 2e huwe
lijk: Eulalie Caroline gravin de Ficquelmont,
geb. Salatiga 11-9-1859, overleden Soerabaja
20-8-1905. Zij huwde te Ambarawa 29-6-1878
Gerben Tacoma, geb. Witmarsum 26-10-1854.
Onderwijzer zoon van Sieben Jan Tacoma
Aukje Gerbens Bergsma.
2. Florimond graaf de Ficquelmont, geb. Riouw
in 1828, overleden Batavia 30-7-1867, beroep
ons onbekend. Hij huwde Batavia 17-4-1858
de inlandse christenvrouw Johanna Carolina
Frederica Filon, geb. Serang 1842, overleden
Batavia 18-4-1898, natuurlijke dochter van
Vrouwe Alina. Voor zover ons bekend, hieruit
geen kinderen.
3. Eulalie Constance gravin de Ficquelmont,
geb. Riouw 6-10-1829, overleden Batavia
16-8-1850. Zij huwde Batavia 10-2-1847 Edu-
ard Geluk, geb. Amsterdam 22-1-1814, adju
dant-onderofficier der Sappeurs O.I.L., later
magazijnmeester v.h. Alg. Kledingmagazijn te
Batavia. Van de daarna nog volgende vier
kinderen stierven er 3 jong, te weten Francois
Charles Fréderic, geb. Riouw 2-4-1831, over
leden Samarang 2-5-1851; Jules Fréderic, geb.
Semarang 1833, overleden Batavia 5-6-1853,
en als allerjongste Adèle Pauline gravin de
Ficquelmont, geb. Semarang 30-5-1837, over
leden aldaar 20-9-1837. Het jongste in leven
gebleven zoontje, die het geslacht uiteindelijk
heeft voortgezet was Charles Joseph graaf de
Ficquelmont geb. Semarang 31-10-1834, over
leden Villa du Ram bij Sint Truyen 27-1-1906
tot de Nederlandse adel behoorde, met de titel
van graaf en gravin voor al zijn wettige af
stammelingen en recht had het volgende wapen
te voeren
Doorsneden, 1 in Goud een stappende zwarte
wolf, 2 in goud drie van onderen gespitste
rode palen, die de benedenrand van het schild
niet raken. Het schild wordt vastgehouden
door twee wildemannen van natuurlijke kleur
omkranst en omgord met groen loof, elk met
de vrije hand leunende op eene knods, welke
op den grond steunt.
Met deze erkenning besloot hij als zovele re
patrianten dier jaren, zich in Brussel te vesti
gen, waar de sfeer van Tanah Abang langza
merhand verbleekte, en zijn kroost keurige
huwelijken sloot.
Met zijn ministeriële beschikking in de hand
wendde hij zich tot de Belgische Hoge Raad
van Adel, die hem gaarne aanvaardde, en bij
besluit van 29-1-1885 ging hij met zijn nako
melingen over in de Belgische adel.
Hij was op 8-8-1863 te Batavia gehuwd met
een Groninger jongedochter Gesina Schnelle,
geb. Sappemeer 2-4-1840, overleden te Brussel
29-10-1902, dochter van Casper Hendrik
Schnelle Rudolfyna Dijkema. Uit dit huwe
lijk zijn ons bekend:
1. Adèle Pauline Gravin de Ficquelmont, geb.
Batavia 16-5-1867, overleden aldaar 9-12-1871.
2. Charles Emile Victor graaf de Ficquelmont
geb. Batavia 4-1-1869, overleden Etterbeek
30-1-1896 als 2e luienant der Cavalerie in het
Belgische leger.
3. Eugénie Thérèse Constance, gravin de Fi
cquelmont, geb. Batavia 21-4-1870, overleden
(Luik?). Zij huwde le Brussel 28-4-1896
Jhr. Willem Anne Beelaerts van Blokland,
geb. Zwolle 6-7-1837 overleden 's-Gravenhage
7-8-1907, gepd. kapitein der Infanterie en
majoor-commandant der Kon. Scherpschutters,
Infanterie, zoon van Jhr. Pieter, kolonel Inf.
Ridder M.W.O. Anna Wilhelmina Sophia
Bogaard, en weduwnaar van Wilhelmina Jo
hanna van der Schooren.
Zij huwde 2e Ixelles 31-3-1910 met Mr. Louis
Paul Marie Joseph Stellingwerff advocaat-
generaal bij het Hof van Appel te Luik. Geb.
Luik 12-8-1855, weduwnaar van Laure Marie
Emile Micheels.
4. Antoinette Clémentine gravin de Ficquel
mont geb. Batavia 14-10-1873, overleden Pa-
rijsZij huwde Etterbeek 6-2-1904 Mr. Pierre
Joseph Augustin Namur, geb. Troyes 10-3-
1877, advocaat.
5. Alphonse Francois Florimond graaf de
Ficquelmont, geb. Batavia 21-1-1875, overle
den Ixelies(?). Hij huwde Etterbeek 11-11-
1909 Anna Maria Mack, geb. Parijs 12-7-1873.
Hun nakomelingschap behoorde en behoort tot
de Belgische adel.
6. Louis Charles graaf de Ficquelmont, geb.
Batavia 14-12-1876 (verdere gegevens onbe
kend).
Zo men ziet, had Tanah-Abang voldoende
profijt opgeleverd, om papa met zijn kroost
verder weer standesgemasz voort te laten le
ven.
Waar vele Oud-Indisch-mensen in het begin
dezer eeuw te Brussel leefden, vernamen wij
gaarne van hen, of zij de Ficquelmont's aldaar
nog gekend hebben, zodat wellicht nog het een
of ander aan te vullen is. NAVORSER