TONGTONG Heden, 28 februari 1963, staat de naam Tong-Tong vijf jaren op ons blad. Zoals men op pagina 2 kan zien, is dit de zevende jaargang van ons „geschreven woord". Eerst immers bestond dit blad als orgaan van de op Nw. Guinea gerichte „Stichting Onze Brug" en droeg de naam „Onze Brug". Als zo danig was het blad een haast „normaal" te noemen Indisch verschijnsel in Ne derland, waar immers verspreid over het hele land allerlei groeperingen in een bepaald onbehagen het een of andere doel nastreefden. Drie categorieën waren te onderscheiden: 1. die assimilatie zochten bij een Nederlands maat schappelijk patroon (politiek, religieus, so ciaal, cultureel), 2. die preservering of bescher ming zochten van Indische rechten of Indische instellingen, 3. die zich naar buiten richtten (een „nieuw vaderland elders of terug naar Indonesië). Verreweg de meeste verlangens waren te nauw gericht, konden de grote massa nooit mee krij gen en waren gedoemd vroeger of later ,,aan bloedarmoede te sterven". Dat doet verder aan de integriteit van vele idealen niets af. „Onze Brug" zelf leidde een kwijnend bestaan. Bij een onderzoek van de opinie in eigen gelede ren bleek mij dat verreweg het grootste deel van de Indische samenleving niets voelde voor vestiging in Nw. Guinea; ook onder de beste omstandigheden niet. En dat men er ook niets voor voelde het streven van een kleine groep in die richting te steunen. In de Nederlandse samenleving was niet alleen de belangstelling voor Nw. Guinea praktisch nihil, maar ook de kennis ervan en het begrip ervoor ver beneden peil. Zowel in de Indische als in de Neder landse samenleving waren weliswaar „voor vechters" (met diverse motieven), maar de grote massa was lauw. Gesprekken met pro minente economen, ex-bestuursambtenaren en hoofdofficieren .politici en ethnologen, en ten slotte een inzicht in de enorme belangstelling in Indonesië voor Irian en de steun die Indo nesië voor deze zaak op politiek terrein kon krijgen in het buitenland, leerden mij inzien dat Nieuw Guinea „niet houdbaar" zou zijn. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald: ik besloot de Nw. Guinea-gedachte los te laten. Slechts enkelingen weten hoe vér mijn ideeen zich reeds ontwikkeld hadden t.a.v. Nw Gui nea en hoe zwaar het mij viel dit besluit te nemen. Maar wat nu te doen.'1 Intussen had ik nauwer kennis genomen van vele (vage en zwervende) gedachten in de Indische samen leving Zij zochten reeds naar gestalte in het orgaan „Onze Brug". Ik besloot erm.ee verder te gaan. Nam de lasten over van het blad m de hoop de drukkerijschuld door hard werken in te lopen en concentreerde mij op wat ik onderkend had als een positieve en sterke onderstroom in alle Indische groeperingen, hoe uiteenlopend gericht ook: een streven naar zelfontdekking en zelfrechtvaardiging In alle contacten en bejegeningen ondervond de In dischman immers al spoedig dat Ovidius gedachten in „Tristia" nog steeds leefden: Barbarus hie ego sum, quia non mtelliger ulli" (Ik ben hier een vreemde, want niemand begrijpt mij). Begreep de Indischman zichzelf wel? We hadden in Indië altijd in een milde aanvaarding van elkaar geleefd, zonder poli tieke of religieuze controversen, Christen broeder van Mohammedaan. De behoefte aan zelfonderzoek en de vaststelling van een „soort-hoedanigheid" was nooit nodig geweest. Sociologen en ethnologen hadden zich nooit geïnteresseerd in dit merkwaardige specimen. White man in the Tropics". In de publieke opinie in Holland bestond hij alleen als een min of meer hatelijke figuur: avonturier en koloniaal. Was hij bruin, dan was de kwalifi catie Indonesiër meer dan voldoende. Zijn habitus lag in Holland voortdurend in een Procrustus-bed: wat hij te veel had, was toch niet nodig of voorbij en moest maar afgehakt worden. Wat hij te weinig had (b.v. partij politieke interesse) moest met pijn worden uitgerekt. Hij werd beschuldigd van domheid en onwil om zich aan te passen. Geen mens scheen in te zien dat veel Hollandse maatsta ven (voor vele Hollanders al niet eens aan vaardbaar) voor de Indischman volslagen ondeugdelijk waren. Er was maar een leus. vergeet en assimileer. En vele Indischgasten meenden dat dit ook maar moest. En kon. En voelden ergens vaag dat dit onmogelijk was: men kan zijn in vele decennia gegroeide ver worvenheden niet uitsnijden en wegwerpen zonder op zijn minst op slag „maatschappelijke baby" te worden. De intelligentsten en trouw- sten in de Indische groep achtten dit „vergeten en verwerpen" een verraad aan het mooiste dat men gekend had. En achtten op hun minst de eerlijke geschiedschrijving erdoor geschaad en het Nederlandse belang geschaad: met al onze Indische kennis en ervaring konden wij Nederland alsnog vele goede diensten bewijzen. In dienst van deze gedachte stelde ik dit blad, dat uiteraard geen orgaan meer kon zijn van welke groepering ook, maar vrij en onafhanke lijk moest zijn. En de meest voor de hand liggende naam was Tong-Tong, die eenwenoude code voor saamhorigheid, lotsverbondenheid en ware democratie: zoekt elkander over alle maatschappelijke barrières. Wat ik met Tong- Tong deed was niet scheppen wat onbekend was, maar vormgeven wat overal aanwezig was. Onafhankelijk zijn meende echter ook: geen verenigingskas meer om op te steunen; zelfstandig bestaan dus in armoe ,want we hadden maar 300 abonnees, nauwlijks voldoen de om de drukkersrekening te betalen, laat staan om van te leven. Het betekende ook: aangezien te worden voor een idioot. Nochtans wist ik zó zeker op de goede weg te zijn, dat ik doorzette. Maar ik had te weinig begrip van dat ver schrikkelijke adagium van de ware kastjes geest: „Wie niet voor ons is, is tegen ons!" Ik was helaas bij geen enkele groep, „dus" was ik de tegenstander van alle. Voor we het wis ten lagen we in een constant en moordend spervuur van alle kanten; werden letterlijk van alles verdacht (communist en koloniale die hard tevens; verrader van Indië, Holland, Indonesië en alle emigratielanden tegelijk; anti-katholiek en anti-protestant enz. enz.), onze woorden werden constant verkeerd ge ïnterpreteerd. Elke fout (en wij maakten als volkomen nieuweling in „het vak en in een nieuwe maatschappij vele fouten) werd ons ingepeperd. Het was vaak een schande om Tjalie Robinson te zijn en Tong-Tong te lezen. Hoewel een eerlijk overzicht een rustige op somming van vorderingen en tegenslagen ver eist, kan ik al die schaduwzijden moeilijk op sommen: het waren er té veel en de herinne ring eraan maakt me gewoon ziek (later zal ik wel weer lachen). Wie nieuwsgierig is, moet alle vijf jaargangen maar eens nalezen. Maar toen kwam het wonderlijke. Hoewel we niets goeds schenen te kunnen zeggen of doen, hoewel we geen vriendelijk gebaar konden maken naar links zonder van rechts te worden aangevallen en omgekeerd, wonnen wij abon nees. Méér dan dat: wonnen wij vrienden. Vrienden in alle kampen. En het goede soort vrienden: het soort dat je niet in de steek laat als de nood het hoogst is; dat je met vervloekt als je mistast, dat direct en spontaan bijspringt als je ten onder dreigt te gaan. Tweemaal waren we er zo slecht aan toe, dat we ons voornemen tot opheffing van Tong-Tong serieus moesten aankondigen. En tweemaal stroomden er giften van alle kanten binnen onder het motto: „Poekoel teroes!" We gingen steeds steviger staan. Ik ben voor deze vriendschappen bijzonder dankbaar, vooral waar ik besef vaak lelijk fout geweest te zijn. Vooral omdat ik zovelen heb moeten teleurstellen. Hoeveel ingezonden stuk ken zijn (nog steeds) niet geplaatst, hoveel brieven onbeantwoord gebleven, hoeveel be zoeken niet afgelegd. Hoe vaak is de schijn overtuigend tegen ons geweest en hebben deze vrienden vergeten en vergeven, en zijn hulpbe- reid en strijdbaar gebleven. Hoe weinig hebben wij gegeven en hoeveel hebben wij gevraagd. Tong-Tong heeft niet alleen tegenslagen over- wonnen, maar ook zijn bestaan te danken aan deze vriendschappen. Omdat wij méér hebben weten op te brengen dan verdraagzaamheid sadja. Verdraagt een goede moeder haar kinderen? Verdraagt een goed mens de kwalijke eigenschappen van zijn vrienden? Verdragen is koerang. Er is geloof ik geen woord in een Europese taal voor het begrip dat is opgebracht in de lezerskring van Tong-Tong. Dit houden van dit blad ondanks, ja zelfs óm zijn gebreken. Alleen hierom al zou dit blad moeten voortbestaan. Ik persoon lijk heb er vaak een troosting en rijk geluk in gevonden in deze tijden van algemene onrust, dreiging, onzekerheid en angst. Dit is dus het resultaat geworden in eigen gelederen. We bereiken 10.000 gezinnen (met de „gontjèngers" gemakkelijk 20.000 gezinnen) en dat is 116 van het totale bereik van circa 60.000 Indische gezinnen. Holland's grootste blad bereikt maar l/8 van het totale aantal gezinnen. Wij zijn daarbij een duur blad, dat constant te weinig geeft. En dat weinig hoop geeft op een nóg betere toekomst, omdat de Oude Garde sterft en de oorlogsgeneratie de estafettestaf niet schijnt te kunnen overnemen. We varen nog steeds als Columbus naar een onbekende kust. Zullen we het halen? En zo ja, wat zullen we halen? Mijn overtuiging, dat wie vol goede zin voortgaat, veel goeds ont moeten móet, doet me echter koppig vasthou den aan de gevonden koers. In Nederland zelf zijn we ondanks al ons werk nog praktisch onbekend. En voor zover bekend, op een verwrongen wijze bekend. Bepaalde inzichten worden b.v. toevallig door socialisten gedeeld. Dan heten we socialistisch. Of door reactionnairen gedeeld. Dan heten we reactionnair. Of bestaan in een bepaalde vorm bij ethici of liberalen. En „hup!" zit het ver- Vervolg op pag. 5) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4