Dr. G. A. Wilken Geb. te Menado 13 maart 1847 - Over/, te Leiden, 28 aug. 1891 Eert uw eigen ziel (maar ook die van anderen). Plato (toevoeging van C. K. Elout „Indisch Dagboek") Geboren uit het huwelijk van de zendeling N. P. Wilken, een totok van Oost- Friese origine, met Maria Hoedt, van Indische bloede, was George Alexander dus met recht een „Indische jongen". Aanvankelijk gaf zijn vader hem het eerste onderwijs, maar in 1859 zond hij hem naar Nederland, waar hij op de Protestantsche Kostschool voor kinderen van zendelingen kwam te Rotterdam. Eerst was hij bestemd voor het leger, maar nadat hij tweemaal, in 1863 en 1864, werd afgewezen bij het vergelijkend examen voor de toelating tot de Militaire Academie te Breda, besloot hij in 1865 examen te doen voor hulp onderwijzer. Hij slaagde en werd als zodanig geplaatst aan bovengenoemde kostschool. Maar al spoedig bleek, dat hij zich niet op zijn plaats voelde, want hij verlangde naar ernstiger studie. Voornamelijk door toedoen van zijn voogd, en latere schoonvader, J. C. Neurdenburg, in 1865 Director van het Nederl. Zendingsgenootschap te Rotterdam, werd Wilken in 1866 in staat gesteld de lessen te volgen van de 4e Klas der H.B.S. met 5-jarige cursus. Dit bleek een groot succes voor hem, want reeds in 1867 legde hij met goed gevolg bet eindexamen af. Hij besloot toen zich te laten inschrijven als student aan de Instelling tot opleiding van Indische Ambtena ren, en werkte zo hard, dat hij reeds het vol gende jaar, dus 1868, als nummer één slaagde voor het groot-ambtenaars examen. Maar het bleek, dat tegen zulk een inspanning zijn lichaam niet bestand was. Een kort verblijf te Godesberg schonk hem herstel van krachten, en zo kon hij reeds in het laatst van 1868 naar Indië vertrekken als ambtenaar bij de burger lijke dienst. De 19e maart 1869 kwam hij te Batavia aan en werd 3 maanden benoemd tot ambtenaar ter beschikking van de Resident van Amboina, die hem kort daarna belastte met het bestuur van de Afdeling Boeroe. Hier vond Wilken de gelegenheid om zich praktisch te wijden aan de studie, die hem later bekend, ja in zekere zin beroemd zou maken: de ethnologie, en wel in de meest uitgebreide zin. Hij liet de gelegenheid dan ook niet ongebruikt voorbij gaan, en wist het volkomen vertrouwen te winnen van de bevolking. Hij gaf zijn eigen ziel niet prijs, maar respecteerde die van ande ren, in wezen gelijk aan de onze, alleen zich op een andere wijze uitende, op een voor ons dikwijls vreemde wijze. Op deze wijze was het hem mogelijk een diepe blik te slaan in haar huishouden, zeden en gewoonten, haar psyche. Zijn eerste verhandeling bood hij in 1872 de Directie van het Bataviasch Genootschap aan, maar pas in 1875 werd deze gepubliceerd onder de titel van: „Bijdrage tot de kennis der Al- foeren van het eiland Boeroe (dl. 38, Verh. B.G.). Deze verhandeling muntte uit door volledigheid en stelde alles wat reeds eerder over dit eiland verschenen was in de schaduw, terwijl zijn aantekeningen de grote belezenheid aantoonden en zijn voorliefde voor de verge lijkende volkenkunde. Na een jaar verblijf op Boeroe werd hij be noemd tot controleur 3e kl. in de residentie Menado, afd. Gorontalo en in maart 1872 volgde zijn overplaatsing naar de afd. Ratahan, gelegen in de eigenlijke Minahasa. Intussen was hij, bij volmacht, gehuwd met Josephine J. Neurdenburg, dochter van zijn voogd en mocht hij het voorrecht smaken dat Dr. G. A. Wilken Foto uit „Verspreide Geschriften" door Mr. F. D. J. van Ossenbruggen. dit huwelijk door zijn vader, zendeling te Tomohon, werd ingezegend. Ook in de Mina hasa legde Wilken zich met ijver toe op de kennis der bevolking, waarvan de vrucht werd neergelegd in een aantal artikelen. Eind 1875 werd Wilken overgeplaatst naar Sumatra's Westkust, naar de onderafd. Sipirok, residentie Tapanoeli, waar de Regering een kundig ambtenaar nodig had. De 26e mei 1876 werd hij bevorderd tot controleur le kl., maar reeds te voren was hem, wegens zijn grote be kwaamheden en tact om met de bevolking om te gaan, de waarneming van het Ass. Res.-schap van Mandailing toevertrouwd. Met het oog op zijn vergelijkende ethnologische studies kon Wilken geen betere afdeling treffen: een streek met Batakse en Maleise bevolking en bestaande uit Christenen, Mohammedanen en heidenen. Hij begon zich eerst op de talen der inheemse bewoners toe te leggen. Maar de drukke werk zaamheden als ambtenaar, gevoegd bij zijn on verpoosde geestesarbeid, maakten hem over spannen, zodat in begin 1880 een verlof tot herstel noodzakelijk bleek. In Nederland ge komen vestigde hij zich te Rotterdam, maar vertrok na slechts weinige maanden rust naar Leiden om de colleges van Prof. Kernin het Sanskrit en van Prof. de Goeje in het Arabisch te kunnen volgen. Tevens verschafte hij zich de voorlichting van bekwame juristen voor het gebied der vergelijkende rechtswetenschap, en genoot van de omgang van Dr. Snouck Hur- gronje. In 1881, moest bij de reorganisatie van de Leidse gemeente-instelling tot opleiding van Indische Ambtenaren, ook een lector voor de land- en volkenkunde van Ned. Indië worden benoemd en werd Wilken daartoe aangewezen. Inmiddels publiceerde Wilken verschillende monografieën, welke allen een stempel droegen van grondige studie en grote kennis. Reeds in 1884 viel Wilken de zeldzame eer te beurt door de Senaat der Leidse Universiteit te worden benoemd tot doctor honoris causa in de taal- en letterkunde van de Indische Archipel, en hét volgende jaar, 27 april volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de letteren en wijsbegeerte aan diezelfde Universiteit, ter vervanging van Prof. P. J. Veth, die wegens zijn 70-jarige leeftijd verplicht was zijn ambt neer te leggen. Prof. Wilken aanvaardde zijn ambt de 16e september 1885 met een rede getiteld: „De vrucht van de beoefening der ethnologie voor de vergelijkende rechtswetenschap". Ongetwijfeld vergden nu Wilken's bezigheden èn als hoogleraar èn als lector, welke funktie hij op verzoek geheel belangloos bleef waar nemen tot de opheffing van de gemeentelijke Indische instelling, zeer veel tijd, maar het was of hi] besefte dat hem geen lang leven was weggelegd, en dat hij ten bate van de weten schap moest woekeren met zijn tijd. De mono grafieën volgden elkaar nog sneller op, met „koortsachtige haast" zoals een zijner biografen het uitdrukte (Quarles van Ufford). Alle geschriften te willen opnoemen, zou te ver voeren, wij volstaan met enkele, de meest uit voerige. „Plechtigheden en gebruiken bij ver loven en huwelijken bij de volken van de Ind. ■Archipel". „Het Shamanisme bij de Volken van de Ind. Archipel". „Het pandrecht bij idem". „Iets over de mutilatie der tanden bij idem". „Iets over de schedelverering bij idem". „De couvade bij idem". „De verbrei ding van het matriarchaat op Sumatra". „Over het huwelijks- en erfrecht bij de volken van Zuid-Sumatra". „De hagedis in het volksge loof der Malayo-Polinesiërs". „Oosterse en Westerse rechtsbegrippen". „Ueber das Haar- opfer und einige andere Trauergebrauche bei den Volkeren Indonesiens". Al deze bijdragen benevens de talrijke niet genoemde, publiceerde Wilken in de jaren 18851891, meest alle in tijdschriften, vooral Indische Gids, Bijdragen T. L. V. van Ned. Indië. In 1891 bleek, dat hij te veel van zijn van natu re niet sterk gestel had gevergd. Zijn verbazen de geestkracht had hem lang staande gehouden maar 1 juli van dat jaar moest hij het bed houden. Hij overleed de 28e augustus 1891 op de leeftijd van 44 jaar. Na zijn overlijden werd Wilken's verdienste lijke en samenvattende dictaat, hoezeer dan ook in onrijpe vorm, onder de titel van „Handlei ding voor de vergelijkende volkenkunde van Ned. Indië", door C. M. Pleyte Wzn. in 1893 uitgegeven. Een voortreffelijke uitgave van alle werken van Wilken in 4 delen met registers, zag in 1912 het licht van de hand van Mr. F. D. E. van Ossenbruggen. Een Indische jongen, die slechts 44 jaar oud mocht worden, maar welk een verbazingwek kende wils- en werkkracht, grondige kennis en liefde voor zijn geboorteland, om in zijn uit verkoren wetenschappelijke vak, de vergelij kende ethnologie, in slechts luttele jaren zo ongelooflijk veel te hebben bereikt, dat dit als een monument zal blijven bestaan tot in lengte van jaren! J. C. H. Bronnen: Encycl. v. Ned. Indië. dl. IV, bl. 780; Ter nagedachtenis van G. A. Wilken, door H. Kern (Ind. Gids, 1891, dl. 2, bl. 1705; Ter herinnering aan G. A. Wilken door C. M. Pleyte Wzn. (Vragen van den Dag, dl. 16, bl. 680; Levensbericht van G. A. Wilken met portret en lijst van geschriften)door T. H. der Kinderen (Bijdr. Kon. lnst. Vervolgreeks, dl. 7, bl. 1892, bl. 139). 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4