Het wonderlijke wereldje van Pa van der Steur deel II „Siuk-mi/ 'Diiik-MiU! V Etymologen zullen in dit artikel bijzonder geïnteresseerd zijn. Mensen met een rroot hart zullen er hartelijk om lachen, maar zullen de Steurtjes er niet om uitlachen. Wat ons zelf zo boeit in dit taaltje (dat Tjalie in zijn jeugd vaak met plezier zelf gesproken heeft) is de vindingrijkheid om allerlei taalmoeilijkheden op te lossen en tóch duidelijk te zeggen wat men bedoelt. Dit gebeurt soms door gebruik te maken van zinconstructies uit een andere taal, vaak door de meest uiteenlopende „hulpwoorden". „Van waar?" en „Naar daar" i.pl.v. „Waar kom je vandaan?" en „Daarheen kunnen uit het Indonesisch vertaald zijn: „Dari mana? „Ke-sana", maar zijn in wezen doodgewoon de eenvoudigste combinaties van voorzetsels en voornaamwoorden. Duidelijk in elk geval. Wij herinneren ons allemaal de moeilijke tijds constructies van werkwoorden op de lagere school, zó ingewikkeld dat ook de nette taal (het z.g. AB of Algemeen Beschaafd) hulp- werkwoorden van tijd nodig heeft. De kleine Indo die zich dapper uitdrukt in het Neder lands, haalt hulp overal vandaan en slaagt wonderwel zonder verbuigingen. Ik kom (O.T.T.) blijft: lk kom. Ik kwam (O.V.T.) wordt: Ik kom gisteren (of vroeger). Ik ben gekomen (V.T.T.) wordt Ik kom al. Ik zal komen (O.T.T.T.) wordt Ik kom wel (of morgen, of later). Voor de ingewikkelder tijden helpt de hele zin een handje mee: Ik zou gekomen zijn, als het niet zo geregend had (V.V.T.T.) wordt: jammer maar regen, anders ik kom. (Daar is geen spatje fout aan, toch?). Waar voorts de constructie niet toereikend mocht zijn, wordt met een zangerige zinsmelodie de volmaakt heid tóch bereikt, ja zelfs overtroffen. Het zuiver Nederlandse „Als het kalf verdronken is, dempt men de put" is stijf en emotieloos, tienvoudig Indisch klinkt het schoner: „Kalf- nja al verdronken, paaas men haat dempen". Niets klinkt zo beu als de lange a van paaas en niets zo hoofdschuddend dom als de dikke d en p van dempen. Mijn moeder (ook een Steurtje) vertelde me vaak hoe Pa schuddend van ingehouden pret kon luisteren naar zijn kinderen, die hij alle verstond en begreep en liefhad. Nooit viel hij ze corrigerend en bestraffend in de^ rede, hoewel misschien niemand in Indië zó ver knocht was aan alles wat zuiver en mooi Hollands was als hij. Maar Pa van der Steur was ook de uiterste tegenhanger van Woutertje Pieterse's Meester Pennewip en alles wat kwa lijk klinkt (en is) aan de bedillerige, vitterige, eeuwig-straffende schoolmeester. Men zegt wel eens dat daar waar échte Chris telijkheid is, eerlijkheid is. Eerlijkheid nu is een merkwaardig ding: zij kan vaak een hatelijk kleed dragen... voor de buitenstaander. Maar in de kring van eerlijken zelf kan eerlijkheid met zich meebrengen onbarmhartige spot, die toch ineens geen spot meer is, maar vriend schap. U weet wel, zoals je ook je beste vriend „Ouwe Schurk" kan noemen. En het is eer lijker, mooier en vriendschappelijker dan „Hooggeachte vriend" (de ideale aanspraak in kringen van hypocrieten en vleiers). Bij Pa nu had iedereen een bijnaam of spot naam. Maar men moet zoals ik veel onder Steurtjes geleefd hebben om te weten, hoe „onder ons" deze spotnaam een code-woord was (en is) voor broederschap. Een naam die méér verbindt dan alle plichtplegingen en respectbetuigingen in normale kringen. Wij zullen er hier enkele opsommen, waarbij wij niet de werkelijke namen van de jongelui zul len noemen, omdat buiten Steurtjes-kringen deze „code-namen" toch verkeerd gebruikt zouden worden. Krijt heette een jongen die zeer donker getint was. Sneeuwwitje een dito meisje. Een ander met duidelijke Afrikaanse kenmer ken heette Afriek Kietjiek. Gading (met de echte naam erachter) was na tuurlijk de jongen, die erg blank was. (gading ivoorkleurig). Een jongen die loenste heette kortaf Schele nochtans zonder enige omlaaghalende spot. Het is duidelijk dat geen enkele physieke eigen aardigheid (gebrek of niet) aan de aandacht van zoveel' kinderen ontsnappen kon en vroe ger of later een bijnaam veroorzaakte. Een jongen met een kromme voet werd Pengkor genoemd, met een scheve nek: Tèngèng, met een lang hoofd Koondé of Djendol (haarwrong), met een te korte nek waarboven een soort vetbult: Korte Nek of Blectrische Knop. Wie naar binnenstaande voeten had. ontkwam niet aan de naam Bèhèk (eend), ook elders in Indië. Alle dikke jongens hadden een aparte bijnaam. Wij noteren: Dikkie Jan, Dikke Buik en Dikke Bè. Verder: Babi, Gentong en Harrietje Djoerdjoer (omdat hij een vooruitstekende maag had als een Turkse trom). Een brede kerel heette Breeje en een jongen die bijzonder kort van stuk was, heette Kleine Mens. Een gebrekkig jongetje daaren tegen ,een dwerg, heette vriendelijk Kleine Brans. Jongens met een kale plek in het haar hadden natuurlijk een aparte aanduiding. Zo hadden we Jan Pètah en Bram Pètah. Andere „kuifaanduidingen": Jonge Mus voor een jongen die na een zware typhus aan haaruitval leed. En Ketoe voor jongens die een hele tijd met zweren op het hoofd (en een wit doekje erover) liepen. Willem was een bijzonder aardige jongen, maar hij had ietwat uitpuilende ogen. Bijnaam: Boze Oog. Piet H. hoefde maar éénmaal in zijn leven een lopend oor te hebben of hij bleef gezegend met de bijnaam Piet Kopoh. Twee jongens waren pokdalig en De gegevens voor dit artikel, waarvan het eerste deel in het vorig nummer verscheen, werden verstrekt door Bill Merghard, Oud-Steurtje, thans Amerikaan, houder van de Gouden Sleutel van San Diego (Calif.), symbool van het ereburgerschap van die stad voor het met succes sponso ren van een groot aantal Indische emigranten naar de U.S. „Bon sang ne peut mentir". heetten (dus) beide Matjan. Een zekere Janus miste enkele voortanden en naar de ene die triomfantelijk overbleef (en nogal lang van stuk was) werd hij Goalpaal genoemd (ook wel opa). Een ander jongmens met een spraak gebrek heette naar de aanvangsklank die hij meestal uitbracht kortweg „O"'. Een ander liep rond met de bijnaam Spitse Kin. Die had hij ook. Verschillende jongelui met een nogal vooruitstekende mond heetten Tjongor. Het spreekt vanzelf dat vage gelijkenissen met dieren aparte bijnamen schiepen (verder overi gens geheel ontdaan van denigrerende of kwetsende bedoelingen). Alfons heette dus Gereh, René vertoonde een nadere gelijkenis dan de gedroogde vis voornoemd en heette Haaikop Gereh. Paul heette Europees gewoon Vis. Andere bijnamen waren Ketèh (aap), Tengkèh (ijsvogel), Koetis (mestkever) en Gadjah (olifant). Ook een bepaalde voorliefde kon een bijnaam opleveren. Tjoh was dol op sawoh ketjih en heette dus Ketjih; een ander die veel op had met ketjipets (kleine krekels), heette Ketjipet. Jo speelde als kind graag met een bidsprink haan en zei dus herhaaldelijk „dokikeh". Re sultaat: blijvende bijnaam Dokikeh, ook voor zijn broer! Wiewie trachtte eens als heel klein kind een regenworm op te eten en heette voor goed Tjatjing. Jan noemde eens de bekende ondee-ondee koekjes „ronde-ronde" en heette voortaan Jan Ronde-Ronde. Ook Het Land van Herkomst werd niet verge ten. Niet minder dan 3 broers en 3 zusters van één gezin werden Bèta genoemd, omdat ze van de Molukken kwamen en het woord „beta" gebruikten voor „ik". Een andere broer en zus die uit Banda kwamen, heetten beide Banda. En John kwam helaas uit Depok en heette dits ,,Dodol Depok". Twee jongens met Chinese trekken heetten resp. Chinees en Singkeh. Simon kwam van kampong Menowo en heette Menowo. De namen Boegis en Atjeh spreken voor zichzelf. Onuitspreekbare namen leidden tot aangename vereenvoudiging. Zo heette Otto Kuno Freiherr von Zengen gewoon Tongsèng en Lammers van Toorenburg Doolèmè. Voor lieden met kennis van de vaderlandse geschiedenis was natuurlijk een naam als Dirk de Wit van Huystede een imposante naam, hoewel helaas „ke-te-Iang-en", en derhalve vervangen door het even indrukwekkend klinkende Goong- gooh"Frans Taturatu heette vrolijker Frans Terèttettèt en Riupassa veel melodieuzer Rêpê- tjeu. Andere bijnamen ontstonden gewoon door „ge corrigeerde uitspraak": Kuiper werd Kèpè, Krechler werd Kèlè, Maghijn werd Ma'il. Twee jongens ontleenden hun naam aan de film: Golem en Te-kit (The Kid). Maar van een groot aantal bijnamen was al spoedig de oorsprong geheel vergeten: Tjiephaai, Gègèk, (Vervolg op pag. 21) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 8