Ratoe, ook wel Njai, Loro Kidoel Het Snijdervogeltje Oude sobats Ook wel Ratoe Segara Kidoel, de schone vors tin van de Indische Oceaan, die Java s rotsige zuidkust met zijn hoge en zware golven beukt, en de machtige beschermster is van de salan- ganen die zich in de spleten en grotten dier onherbergzame rotsen hebben genesteld, en wier bekende, hooggewaardeerde nesten wor den geplukt met veel levensgevaar. Het is daarom noodzakelijk, vóór dat men tot plukken overgaat der nesten, haar met offers te vereren. Te Rongkob, bij de oostelijke giens van Djokjakarta, is een huis haar toegewijd. In dat huis bevindt zich o.a. het bruidsbed van Njai Loro Kidoel ,en nog andere voorwerpen haar toebehorende. Eens in het jaar gaat de Sultan van Djokjakarta naar dat huis en zou dan gemeenschap hebben met haar, waarbij zij dan hem op de hoogte zou brengen van de gevaarlijke en moeilijke perioden die in het komende jaar zouden te wachten zijn, maar ook van de goede dingen. Het gebeurde vroe ger wel, dat Javaanse vorsten, die een gewich tige onderneming wilden beginnen, tevoren zich naar de zuidkust begaven, om ingevingen van haar te verkrijgen. Dit deed o.a. in 1830 de Soesoehoenan van Soerakarta, Pakoe Boe- wono VI, die zich bij Mantjingan aan de zuidkust van Djokjakarta, in de duinen te sla pen legde om haar hulp tegen het Gouverne ment in te roepen, maar in stede daarvan werd hij gevangen genomen, waarschijnlijk door ver raad. Ook bij de rotsen van Karang Bolong worden feesten gegeven en offers gebracht aan deze godin van Java's Zuiderstrand, die wordt voor gesteld als een jonge vrouw, die zich ten volle bewust van en trots op de onovertroffen schoonheid harer onberispelijke vormen, deze dan ook vrijmoedig geheel onbedekt laat en ten toon spreidt en zich het hoofd niet breekt met allerlei kledingstukken ofschoon het haar daar aan geenszins ontbreekt. Want in haar prach tig, van goud en edelgesteenten flonkerend onderzees paleis bestaat meer dan overvloed van al wat men slechts verlangen kan. Des niettemin wil zij toch niet door een menselijk wezen bespied worden en wordt de ongeluk kige die daarop betrapt wordt, steeds door haar met zwarte ziekte gestraft. Tevens wordt hij dan verplicht, zekere overeenkomst met haar te sluiten, waarbij zij aannneemt hem gedurende een bepaalde tijd rijk te maken en op allerlei wijzen te begunstigen. Doch hij, op zijn beurt, moet haar beloven, dat hij na zijn dood haar naar haar paleis zal volgen, en ver der dienen zal. Het wemelt in dit paleis dan ook van zielen van onder deze omstandigheden in de macht van Njai Loro Kidoel geraakte ongelukkigen .die ten eeuwige dage gedoemd zijn, haar in lage dienstbaarheid te dienen en allerlei martelingen te ondergaan, tenzij dat een andere, hogere macht ze uit deze ellendige toestand verlost. Wij weten ook dat zij ook de heerseres is over de kudden bantengs aan de Zuid-kust en over de tijgers in de oerwouden daar. Een der verhalen wil, dat zij de dochter was van een, vorst uit Java's oertijd, van Praboe Moending Wangi, de heerser over het rijk van Padjadjaran. Deze prinses was wonderlijk schoon van aanzien maar ook wonderlijk hard van gemoed. En dat is voor een Oosters meisje wel zeer onnatuurlijk en toen zij alle vrijers wegjoeg en steeds volhield, dat zij ongehuwd wenste te sterven, toen werd haar vader, die moeilijkheden kreeg met alle vorsten van alle omringende rijken zo boos, dat hij in zijn woede zeide: als je dan met alle geweld onge huwd wilt sterven, is er geen enkele reden om je nog langer in leven te houden en met deze harde woorden verbande hij haar naar het Zuidergebergte, de wilde, onherbergzame, be boste bergen. De prinses ging trots ,als vertrok zij vrijwillig. maar op de top van de hoogste heuvel geko men, begaf haar alle moed en zij smeekte wenend de goden de goden van de bergen haar te hulp te komen en haar te zeggen, wat zij doen moest en waar zij gaan moest. Maar de goden, die haar maagdelijke stijfhoofdigheid niet konden waarderen, antwoordden haar niet. En de prinses sprak hoogmoedig: „Als gij giote goden der bergen mij dus niet wil hel pen in mijn nood, dan wen.d ik mij van U af en ik zal de hulp inroepen van de boze geesten, misschien zijn die barmhartiger dan de goede". En zij hief haar handen en ogen op tot Ciwa, de verdelger. En Ciwa verhoorde haar en ge bood haar te gaan over de bergen naar een rots, die vooruitsprong in de Indische Oceaan en daar zich te wenden tot de boze geesten, die de bodem der zee bewonen. De prinses volgde de raad op en zij ging, geleid door het boze oog van Ciwa en bereikte ongedeerd de Woeste Zuidkust en zij beklom de kale rots die door witschuimende golven werd gebeukt en vooruitsprong in de branding van de In dische Oceaan. Toen hief zij haar handen op en riep: „Boze geesten, die wonen op de bodem der zee, Ciwa uw aller heer en meester heeft mij tct U gezonden!" Ternauwernood had zij gesproken, of de oceaan richtte zich op, hoge schuimende golven verhieven zich, geweldige witgekuifde baren stormden aan op de kale rots en uit de woe lende, woedende, kokende golven kwamen af grijselijke zeemonsters op, die de prinses aan grepen en haar met zich voerdep naar de bodem der zee, waar zij een paleis voor haar bouwden en waar zij haar kroonden tot Njai Loro Kidoel, de godin van de Zuidkust. Een ander verhaal wil, dat Praboe Moending Wangi, een der vorsten van Padjadjaran, een dochter had, Lara Woedoe geheten, die door een vreselijke kwaal aangetast, zich in de Zuiderzee verdronk en daar thans over de boze geesten van het strand heerst. Hierover later meer. Nog een ander bericht maakt van haar een boetelinge, die te Prigi woonde en wonder macht verkreeg. Onder de volgelingen van Ratoe Loro Kidoel wordt de Lampor genoemd, die met vreselijk gedruis door de lucht vaart en oorzaak is der hoge springvloeden zowel van de waterzucht in het lichaam van de mens. In ieder geval, haar legende leeft nog steeds in de zielen der eenvoudige Javanen en oefent een onweerstaanbare macht over hem uit. J. C. H. Wij hebben vogels leren kennen, die op het gebied van de zangkunst het nodige presteer den. Nu zullen wij kennis maken met de Snijdervogeltjes, Orthotomus, die ware bouw meesters zijn en daaraan ook hun naam te danken hebben. De nesten worden met de stevige draden van plantenvezels, rupsenco cons of spinrag bevestigd aan een of twee grote bladen, waarvan de randen op dezelfde manier aan elkaar genaaid worden. Daarbij worden met het priemvormige snaveltje gaatjes in het blad nabij de rand gemaakt. De draden worden door deze gaatjes gestoken en dan zeer vernuftig aan beide zijden door een knoop bevestigd, zodat deze draden niet kunnen losschieten. Het nestje zelf wordt bekleed met kapok, paardenharen, coconzijde, enz. en bevat twee tot vier witte, gespikkelde eitjes. Het vogeltje zelf is olijfgroen en voorzien van een roestbruin kapje. Zij worden door de Indo nesiërs Tji-tji genoemd. De beide soorten die in de stadstuintjes voorkomen, O. sepium en O. sutorius, lijken zo op elkaar, dat ze niet zonder moeite uiteen zijn te houden. Daaren tegen is O. cucullatus, tot hogere streken be perkt en te onderkennen aan de gele buik en het gele wenkbrauwstreepje. Men kan ze direct herkennen doordat zij geregeld de lange staart stijf omhoog boven hun rug houden. En door hun luidruchtig gedrag, waardoor zij zich spoedig verraden. In de nestjes der snijdervogeltjes worden de eieren van de Kleine Piet-van-Vliet gedepo- neerd. Al met al zijn het vrolijke vogeltjes, die de stadstuinen verlevendigen door hun gesnater. Een kleine druktemaker is de Priendjak, Prinia familiaris van Java, Bali en Sumatra, een klein slank vogeltje, dat zich bij voorkeur in het lagere struikgewas, in heggen e.d. ophoudt. Het is een en al beweeglijkheid, fladdert en springt van tak op tak en kwinkeleert daarbij zijn „,prrriendjak, prrriendjak" even opgewon den als luidruchtig. Een drietal lichte dwars- banden over het vrij lange staartje en twee over de vleugels zijn een gemakkelijk her kenningsteken van dit vogeltje met zijn spitse snavel. Ook hier weer is het nestje bijzonder kunstig gebouwd van fijne plantenvezels. Het heeft de vorm van een zakje, met een zijde lingse opening bovenaan en vaak is het met spinrag bevestigd aan een dubbelgevouwen blad. De randen worden eveneens met spinrag als het ware aan elkaar genaaid, waartoe de priendjak met zijn snaveltje gaatjes in de ran den maakt. Het nest bevat in de regel drie, soms vier zeegroene, gevlekte eitjes. Tot deze vogeltje behoren nog andere riet zangers, doch wij hebben de twee meest be kende gekozen, die beiden een zeer kunstig nest bouwen en ook opvallen door hun druk gekwinkeleer. C- Snijdervogeltje (Ortholanus sutorius) Priendjak (Prima flaviventris) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 11