Ratoe Loro Kidoel (vervolg)
Offer van kleding aan de Godin vfd Zuidzee (Indische Oceaan) op de jaarlijkse kroondag van de
Sultan van Djokjakarta. Foto uit: Palmen en Waringins
Niet altijd is Ratoe Loro Kidoel zo boos ge
weest. Ze is n.l. als jong meisje een zeer
schoon prinsesje geweest, de dochter van de
eerste vrouw van vorst Praboe Moendang
Wanggi. Ze heette toen Kadita, doch allen
noemden haar Dewi Srengege, Prinses Zon,
omdat ze was als een zonnetje, zo vriendelijk,
zo lief en zo schoon. Hoewel de vorst zeer veel
van zijn dochtertje hield, kon zijn vrouw niet
aan zijn wensen voldoen, om hem een manne
lijke nakomeling te schenken. Dus nam de vorst
een tweede vrouw. Deze vrouw, Poetri Moen-
tiara, was even schoon als wreed en slim. Ze
wist zich daardoor steeds meer op de voor
grond te dringen, en dit werd nog erger toen
zij de vorst de zo begeerlijke troonopvolger
schonk. Op deze dag eiste zij, dat de vorst
zijn eerste vrouw zou verbannen. En omdat
de vorst dit weigerde, daar hij zijn eerste vrouw
en dochter werkelijk zeer lief had, bedacht zij
allerlei listen om toch haar zin te krijgen.
Poetri Moentiara nam toen haar toevlucht tot
een oude heks, die door haar rapals, of tover
spreuken ziekten en ongelukken te voorschijn
kon roepen. Deze heks, Djahil geheten, was
lang geleden door de vorst uit het rijk verban
nen, omdat de landbouwers zeiden, dat ze het
miltvuur onder hun vee had gebracht. En toen
nu ook de Tapa of kluizenaar uit de tempel
grotten, zijn stem voegde bij hen die de vorst
voor Djahil waarschuwden, liet de vorst haar
zoeken en voor hem brengen. En nog dienzelf
de dag werd de heks uit het rijk verbannen.
Dit maakte haar zo boos, dat zij van alles
bedacht om zich op de vorst te wreken. Maar
al haar rapals van ziekte en onheil, die zij over
hem en zijn volk uitsprak, verloren hun kracht
door de liefde die de onderdanen hun vorst en
zijn gezin toedroegen, daarin gesteund door
de gebeden en de macht van de Tapa uit de
tempelgrotten. Zo verliepen er jaren, en nie
mand dacht meer aan Djahil.
Wiie echter wel aan Djahil had gedacht was
Poetri Moentiara. Ze had in haar jeugd van
Djahil's verbanning gehoord, en zij had ook
gehoord dat deze, als bannelinge, zich in een
der naburige rijken ophield. Ze liet door haar
voedster, heel in het geheim, de heks halen en
zij werd het vorstenverblijf binnengesmokkeld,
waar niemand haar herkende. En die nacht
werd het vonnis geveld over Dewi Kadita en
haar moeder. En dit vonnis luidde: „Beiden
zullen door melaatsheid worden besmet".
Door Djahil's vreselijke rapals en boze macht,
werden nu werkelijk de vorstin en haar doch
tertje door deze vreselijke ziekte aangetast.
En daar het een melaatse was verboden te
wonen in het rijk, zo moesten beiden ook wel
dra het rijk verlaten, en in het woud een afge
zonderd verblijf bewonen. Diepe droefheid
heerste in het rijk, toen bekend werd waaraan
zij beiden leden, en velen waren zelfs veront
waardigd over die verbanning naar het woud.
Gelukkig lag dit woud in de nabijheid der tem
pelgrotten, en daar de Tapa zo heilig was, dat
hij ongevoelig bleek voor alle ziekten, zelfs
melaatsheid, voorzag hij nu dagelijks de onge
lukkige vrouwen van voedsel en verbond ook
hun wonden. Doch weldra stierf de vorstin,
maar in de nacht voor zij stierf had zij nog
een droom, die zij de Tapa vertelde. Zij
droomde, dat zij oude kleren aan een arme
oude vrouw had gegeven, maar dat deze kleren
weer in haar vertrek lagen. Boven op deze
kleren zat een afschuwelijke oude vrouw, die
haar aankeek met ogen als van een tijger.
Tot de vorstin sprak zij, dat deze kleren heel
oud waren en vol van allerlei onreins, dat zij
ze weer moest aantrekken en ook een gedeelte
geven aan haar dochter. Met steeds zwakker
wordende stem, vertelde de vorstin, dat zij ze
aantrok en ook met een sarong haar slapende
dochter toedekte. En nauwelijks had zij dit
gedaan of naast die afschuwelijke vrouw stond
de tweede gemalin van de vorst, die haar ver
telde dat jaren geleden deze vrouw door de
vorst uit het rijk was verbannen en dat zij nu
door haar weer was teruggehaald en als dank
daarvoor, deze oude onreine kleren had ge
schonken aan haar en haar dochter. Daarop
verdwenen beiden, zij hoorde hen alleen hard
lachen, heel hard...
Toen verzonk de vorstin in een zeer diepe
slaap waaruit zij niet meer ontwaakte. De
Tapa begreep nu, dat Djahil, de oude heks.
met haar rapals daarvoor had gezorgd dat de
vorstin en haar dochter werden besmet met
melaatsheid. De Tapa besloot toen de boze
Djahil te straffen, zoals zij het verdiende. En
ook Poetri Moentiara zou worden gestraft,
maar eerst veel later, door haar te treffen in
haar zoon. De twee tijgers, die de Tapa had
afgezonden om Djahil te zoeken en bij hem te
brengen, kwamen echter na enige dagen onver
richter zake terug.
De Tapa sprak toen als zijn overtuiging uit,
dat eens Djahil uit eigener beweging bij hem
zou komen. Het prinsesje, die na de dood van
haar moeder erg treurig was geworden ant
woordde hem niet. Op haar vroeger zo lieflijk
gelaat had de melaatsheid reeds haar stempel
gedrukt. Wat gaf het trouwens de heks te
straffen, nu het toch te laat was!, was de
bittere gedachte van de prinses.
Zo verliepen er maanden. Afzichtelijk lelijk
was in deze maanden Dewi Kadita geworden,
en de afkeer die zij zag op het gelaat der men
sen, die zij soms in het woud ontmoette, maakte
dat zij allen ging haten, zelfs de Tapa en zijn
beide tijgers, en alle andere dieren in het woud.
En de Tapa, die deze uitdrukking van haat op
haar gezicht zag, was heel bedroefd. Hij bad
nog meer dan vroeger en vastte vaak vele
dagen achtereen, opdat de goden de haat van
de prinses weer in liefde zouden veranderen.
En dat hij Djahil zou kunnen straffen voor
haar wrede daad.
Op zekere nacht waren zijn beide tijgers zeer
onrustig en bliezen en gromden onophoudelijk.
De Tapa begreep dat er iemand in de nabij
heid moest zijn die niet veel goeds in de zin
had. Hij verliet daarom met zijn beide tijgers
de grot, om de oorzaak van hun onrust op te
sporen. Nauwelijks waren zij buiten of zij
renden woest brullend op een waringinboom
toe. Daar zag toen de Tapa op een der laagste
takken een ineengedoken gestalte zitten, wier
ogen schitterden als twee kooltjes vuur, en die
hem met krassende stem toeriep om zijn tijgers
bij zich te houden. Toen hij aan haar stem
Djahil herkende, beval hij haar om naar be
neden te komen, daar anders zijn tijgers haar
zouden komen halen. Hierop antwoordde Dja
hil, dat hij zeker dacht, dat zijn macht groter
was dan de hare en zo dat waar mocht zijn,
dat dan haar voetstappen zouden verstenen.
Terwijl de boze heks deze woorden sprak werd
het gebrul der tijgers steeds woester en rukten
zij zich los, besprongen de waringin en grepen
de heks en sleepten haar weg naar de helling
van een berg. Daar lieten zij haar halfdood
van angst en deerlijk gehavend door de klau
wen, weer los. Toen zij weer een beetje was
bijgekomen, hervatte zij de tocht naar boven,
op zoek naar de strijd, die zij wilde voeren
met de Tapa. Toen de zon opkwam keek zij
om zich heen om te zien hoever zij reeds ge
vorderd was. Toen viel haar oog op haar voet
stappen die zij in de weke aarde had achter
gelaten, en tot haar ontzetting zag zij dat zij
versteend waren, zo hard als graniet. Dus dan
was de Tapa machtiger dan zij, en met een
kreet wierp zij zich in het zeer diepe ravijn
waar zij op de bodem te pletter viel.
Terwijl de Tapa met zijn twee tijgers Djahil
verdreef, bleef de Prinses achter. Doch ook zij
was aan een grote onrust ten prooi, en ook zij
verliet de grot en liep door het woud, al ver
der en verder. Vele dagen aaneen liep zij voort,
van desa tot desa, bedelend om wat rijst. En
waar zij zich vertoonde verjoeg men haar met
de boze woorden: „Ga weg, onreine! Ga weg
van hier!"
Zo dwalend bereikte ze na vele dagen het
strand van de Zuider-Oceaan. En het scheen
haar of de zee haar toezong: „Kom, Dewi
Kadita, kom, ge zijt vermoeid van het zwerven.
Kom bij mij, en rust in mijn koele armen.
Kom hier in de diepte zult gij weer gelukkig
worden! Kom, hier wacht uw bruidegom op
U, zijn bruid!"
En het oververmoeide overal verjaagde prinses
je, gaf gehoor aan het lokkende geruis der gol
ven.
Ze wierp zich in zee, waar ze dacht haar brui
degom te zullen vinden. En toen zij daarin nu
ook weer teleurgesteld werd, begon ze nog
bozer te worden. Sinds die dag veranderden
de goden Dewi Kadita in Ratoe Loro Kidoel,
de door allen gevreesde vorstin van de Zuider-
Oceaan, die allen, die niet aan haar offeren en
haar niet de eer bewijzen, die haar toekomt,
straft.
U ziet. wederom een versie van wie en wat
Ratoe Loro Kidoel is. Een bewijs te meer dat
alle mensen zich intensief met haar hebben
bezig gehouden.
Zij kan echter niet alleen straffen, maar ook
belonen. Hierover een volgende maal.
C. H.
18