De stichter der Vorstenlanden
en zijn nageslacht
Laat ons beginnen met een beetje geschiedenis
om ons geheugen wat op te frissen. Men denkt
nog maar al te vaak, dat Java van oudsher het
voornaamste centrum der O.I.C. is geweest.
Dit is niet het geval, de O.I.C. hield zich bij
haar kolonisatie aan het Portugese systeem, dat
zich in hoofdzaak beperkte tot kusthandel, en
de cultures aan de inheemse bevolking over
liet. Het rijk Mataram was verzwakt door
familie-intriges, en omstr. 1723 werd de hulp
der Compagnie door Soenan Pakoe Boewono I
tegen zijn zoons Pangeran Blitar en Pangeran
Poerbaja ingeroepen, welke hulp verleend
werd en succes had. Nadat de rust hersteld
was, werd een nieuw verdrag tussen de Soe
nan en de Compagnie gesloten in 1733, waar
bij de regenten gedwongen werden, de lands-
produkten uitsluitend aan de Compagnie te
leveren, het z.g.n. Spaanse systeem.
In Amsterdam ijverde de bekende bewindheb
ber Nic. Witsen er sterk voor de koffiecultuur
door te voeren, evenals de suiker. Deze handel
was voornamelijk in Chinese handen, wat in
wezen de diepste oorzaak van de Chinezen-
moord van 1740 was. In 1742 deed Tjakradi-
ningrat een Madoerees regent, een inval in Ma
taram, en bezette de hoofdstad Kartasoera.
Weer kwam de Kompenie te hulp en herstelde
Pakoe Bowono II in zijn waardigheid. Deze
koos zich een nieuwe hoofdstad Soerakarta, en
sloot in nov. 1743 een nieuw verdrag, wat van
het fiere Mataram praktisch een wingewest
maakte.
Toen de rust weergekeerd was, bezocht G.G.
van Imhoff de nieuwe hoofdstad, tijdens welk
bezoek een incident plaats vond. Een der
broers van de Soenan, Mangkoe, Boemi, achtte
zich door de Landvoogd beledigd, verliet het
hof, en sloot zich aan bij Mas Sajjid, die reeds
tijdens de Chinezenopstand tegen Soenan ge
rebelleerd had; hieruit sproot een guerilla-
oorlog. die, na het kort daarop gevolgd over
lijden van Pakoe Boewono II, grote afmetin
gen aannam. Deze toch had in zijn testament
zijn rijk aan de Compagnie .vermaakt, die er
zijn zoon als Pakoe Boewono III aanstelde.
Intussen had Mangkoe Boemi zich in Djokja
tot Soenan laten uitroepen. Het was dan ook
geen aangename erfenis, die van Imhoff zijn
opvolger Jacob Mossel naliet, zoals uit diens
intreerede wel duidelijk blijkt. Vijf jaar later
was hij er echter in geslaagd met hulp van
zijn goede vriend en medewerker N/colaas
Hartingh ,de vrede weder afdoende te herstel
len. Wie was deze Nicolaas? Een man van
eenvoudige origine, doch goed taalkenner, met
inzicht in het karakter en de zeden en gewoon
ten der Inlanders van hoog tot laag. Hij hul
digde de oude leer van Verdeel en heers, wist
eerst de band tussen Mangkoe Boemi Mas
Sajjid losser te maken, verdeelde het oude
Mataram in drie delen, Soerakarta aan Pakoe
Boewono III Djocja aan Mangkoe Boemi, on
der de titel Amangkoe Boewono I, en Mas Saj
jid werd afgekocht met 4000 tjatjahs land als
leen van Soerakarta, wat sindsdien het Mang
koe Negorosche rijk gevormd heeft.
Dat wij het een en ander over Nicolaas Har
tingh weten, danken we aan de rijmelaar
Adriaan van der Geugten, die een rouwklacht
op hem gemaakt heeft. Hij vertelt daarin dat
zijn (Nicolaas) vader „een wacker admiraal"
geweest is. Vermoedelijk was dat Marten Har
tingh. die op 21-10-1726 benoemd werd tot
Commandeur der Retourvloot. Na 1731 komt
deze niet meer voor, is dus vermoedeliik jong
overleden. De familie was Luthers, en de
weduwe van Marten, Amerentia Silver, heeft
haar man lang overleefd, daar zij nog in 1763
genoemd wordt, wonende op de Hooglandse
Kerkgracht te Leiden.
Nicolaas schijnt de oudste geweest te zijn, en
in 1717 te Amsterdam geboren. Op 8-5-1729
vaart hij met zijn vader uit van Texel, komt
22-1-1730 te Batavia aan, „waar hij als een
arme drommel enige jaren op Java onder de
gemene Javanen naakt en bloot heeft moeten
rondlopen om de Javaanse taal te leren". In
1734 was hij te Tegal en wordt dan naar
Kartasoera gezonden om opgeleid te worden
als Javaans translateur, onder leiding van
Hendrik Duirvelt, die door zijn overlijden op
20-7-1741 ontkwam aan een verantwoording
i.z. zijn gedrag in de zaak van Valkenier.
Hier sloot hij vriendschap met van der Geug
ten, die er ook zijn opleiding genoot. Vervol
gens werd Martin benoemd tot tolk te Sema-
rang, en later als secretaris te Soerabaja ge
plaatst. Hier maakt hij kennis met Tjakradinin-
grat, vorst van Madoera. Toen de laatste dan
ook krijgszuchtige plannen koesterde, werd
Nicolaas er heen gezonden, slaagde er door
zijn „wijze woordenkracht" in, de vorst te
kalmeren, en werd als beloning voor zijn op
treden bevorderd tot Onderkoopman en Resi
dent te Grissee, op 14-4-1746. Twee jaar later
reeds (27-9-1748) werd hij koopman, en op
1-9-1750, volgde, in verband met de Bantamse
troebelen, zijn benoeming tot Opperkoopman
en Gecommitteerde tot de zaken van de Inlan
der! Zijn trouwe harpenaar van der Geugten
schrijft hierover:
Men riep hem van Grissee weer naar Batavia
Daar wierd hij aangesteld tot Commissaris van
den
Inlander en ook tot den Opperkoopmanstaat
Men gaf aan hem 't bestier van de Prianger
landen
Daar hij zijn wijs beleid toonde in den
hoogsten graad,
Vermits door zijn bestier deeze Oostkust bleef
ontslagen
Van Bantams oproer in dien hagehelijken tijd
Hetweik de vlugge Faam deedt van zijn lof
gewaagen.
En ieder roemde zijn voorzichtigheid en vlijt".
De eerbewijzen bleven niet uit, op 10-11-1750
werd hij Heemraad en op 3-12-1751 Buiten
regent der Hospitalen. Op 7-3-1754 volgde de
benoeming tot Gouverneur en Directeur der
Noord-Oostkust van Java. In het desbetreffend
besluit staat: „dat hij de Compagnie aldaer
bevorens 20 jaren na den anderen gedient
hebbende, niet alleen land- en taalkundig is,
maar ook altoos getoont heeft het talent te
besitten van met den Inlander wel te kunnen
omgaan".
In het eind van 1754 werd hij aangesteld als
Commissaris plenipotentiaris, teneinde bij
Mangkoeboemi's inhuldiging de O.I.C. te ver
tegenwoordigen en het tractaat met de Sultan te
tekenen. Hij wist nog meerdere belangrijke
gunstige wijzigingen van de Compagnie aan te
brengen, en het is aan zijn talent te danken,
dat de Soesoehoenan zich liet bewegen een
deel zijner landen af te staan en verdere con
cessies te doen.
In de „Vreughdegalm" op de verzoening van
Pangerangh Mancoeboemie, heet het:
„Als Commissaris van 't werk der inlandsche
zaaken
Die hem vereischten, voor 't bestuur nood-
zaaklijk maaken
Hij spreekt de taaien wel, won der Inlandren
hert.
Dat door een wijs beleid tot ons getrokken
Hij kan hunn' inborst en hun staatsbeleid
doorgronden.
Hetwelk niet ligtlijk word van imant uitge
vonden".
Ook in Nederland werd zijn arbeid gewaar
deerd. en bij missive van 22-10-1755 van
heeren XVII werd hij benoemd tot Raad
extra-ordinair. Maar men kon hem moeilijk
missen, en daarom werd hem bij Secrete
Resolutie van 17-12-1756 verzocht nog een
jaar op Java's N.O. kust te blijven, hij was al
te Batavia, maar stemde toe en vertrok 11-1-
1757. Reeds 2 maanden later wist hij Mas
Said te verslaan, waarna hij kort daarop een
zegevierende intocht binnen Semarang deed.
Zolang Mossel nog leefde, bleef Hartingh op
zijn post, doch na diens overlijden, en vervan
ging door van der Parra, die H.'s sympathie
niet was, deed hij een dringend verzoek om
als Raad van Indië zitting te mogen nemen,
wat hem bij Resolutie van 22-9-1761 vergund
werd. Hierbij gewerd hem de zeer bijzondere
dankbetuiging „voor de grote diensten, die
door hem op Java verricht waren, dat door
Zijn Edelheids bestier van een seer drukkende
lastpost in een winstgevend wingewest ver
anderd is". Van der Geugten schrijft daarover:
„Toen mogt mijn Hartingh vaak, bevrijd van
veel verdrieten,
Bekroond met lauwren, door zijn wijs vernuft
geplukt.
Ook zelf de zoete rust op Vreedestein
genieten".
Dit landgoed, ook wel Pradenstein genoemd,
lag aan de zeekust, N.N.W. van T jilingtjing.
Hartingh scheen wel een man des vredes te
zijn, want ook zijn landhuis in Semarang had
hij Vreedestein gedoopt, later is het Bod jong
geworden.
Op 30-4-1762 werd hij President van Pleem-
raden, en zijn laatste promotie geschiedde op>
21-10-1765. Toen heren XVII hem bevorder
den tot Raad-Ord. Nog een jaar mocht hij deze
eer genieten, op le Kerstdag 1766 overleed
hij, en werd de 27e d.a.v. van zijn huis aan de
weg van Jacatra in Mossel's grafkelder in de
Hollandse Kerk aldaar, bijgezet. Ook dit ge
schiedde weer met grote statie blijkens de ons
overgeleverde begrafenis-rol (Vide Navorser
1867 pag. 22).
Hij is driemaal gehuwd geweest, want zoals
v. d. Geugten het uitdrukt:
„Zijn braave en eedle ziel, die 't sterfelijk
deel verliet,
Is slechts het spoor gevolgd van zijn drie
echtgenooten".
In eerste echt was hij gehuwd met Dorothea
Weber, waarvan ons door het ontbreken der
trouwboeken niets meer bekend is, doch waar
van wij vermoeden, dat zij bij de geboorte van
haar eersteling in 1743 is overleden.
Hij huwde zo tussen 1744-1748 Giliana Wii-
helmina Hilgers, geb. te Amsterdam 13-9-1721,
overleden te Semarang 9-7-1754, waarvan haar
lijk in augustus d.a.v. overgebracht is naar
Batavia. Zij was de oudste dochter van de
puissant rijke Jan Philips Hilgers, heemraad
en Ritmeester der Burgercavalerie te Batavia
en van Anna Maria de Mailly. Bij haar huwelijk
was zij weduwe (gehuwd te Nougly in Ben
galen op 19-6-1740) van Jan Jacob Slieher,
geb. te Gouda 22-4-1716, overleden te Nougly,
2-3-1743, Raad en Schepen te Gouda, later
Onderkoopman in Bengalen, zoon van Mr.
Jacob Slieher Adriana de Mey.
Op het overlijden van mevrouw Hartingh-
Hilgers hield Ds. WSwemmelaer op 28-7-
1754 een lijkrede die in druk verschenen is.
Haar man ondertrouwde ten 3e te Batavia op
6-3-1762 als: „D'Edele Heer Nicolaes Hartingh
van Amsterdam, Raad Extra-Ordinair van Ned.
Indië, weduwnaar van Giliana Wilhelmina
Hilgers, met Philippa Theodora Mossel, van
Negapatnam, douairière van Johan Andreas
baron von Hohendorff. Raad-Ordinair van
Ned. Indië, President van Heemraden, geboren
te Görlitz, 10-5-1717. overleden op zijn land
goed „Dregterland" bij Batavia op 30-11-1760,
en op 2 dec. d.a.v. des avonds om half zes
met grote staatsie op het Holl. Kerkhof te
Batavia begraven.
Philippa was geboren te Negapatnam 16-2-
(Vervolg op pag. 21)
20