Prof. J. Chr. van Eerde Jan Verboom Geb. te Workum, 11 maart 1871 Overt, te Amsterdam 1 april 1936 De menselijke handelingen niet bespotten, ook niet betreuren, noch veroordelen, maar trachten te begrijpen. Spinoza (16321677) Na het onderwijs aan het gymnasium en de H.B.S. te hebben gevolgd, bezocht J. Chr. van Eerde de Indische instelling te Delft en legde in I892 het z.g. Groot- Ambtenaarsexamen met gunstig gevolg af. In augustus van datzelfde jaar werd hij ter beschikking gesteld van de Gouverneur-Generaal van Ned. Indië en vertrok spoedig naar het land waar hij een betrekking zou uitoefenen bij het Binnenlands Bestuur. Aanvankelijk werd hij geplaatst op Sumatra's Westkust en later op Lom bok (residentie Bali Lombok). Zo voortreffelijk en concentieus verrichtte hij zijn werkzaamheden, dat de Regering hem haar tevredenheid betuigde en dat hij in I9OO werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In I9O3 met verlof in Nederland zijnde werd hij afgekeurd voor de dienst in Nederlands Indië. Enkele jaren leidde hij toen als directeur het dagblad „Vaderland". In 1909 werd hij be noemd tot referendaris bij het Departement van Koloniën. Op 1 januari 1913 werd hem de funktie aangeboden van hoofd der afdeling Volkenkunde van het in aanbouw zijnde Ko loniale Instituut. Dat bleek een zeer gelukkige greep! Het museum van de afdeling Volken kunde van dit Instituut legde een sprekend getuigenis af van zijn toewijding, kennis en smaak, waarmede op geniale wijze een geheel tot stand werd gebracht, dat door schoonheid en ordening ieders bewondering wegdroeg. In 1917 werd hij dan ook vanwege het Koloniaal Instituut benoemd tot bijzonder hoogleraar in de koloniale volkenkunde aan de universiteit te Amsterdam. In 1922 volgde zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar aan de Univer siteit te Amsterdam in de Volkenkunde van Zuid- Oost-Azië, in het bijzonder van Ned. Indië. In 1917 werd hij ook nog benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Koloniale Volkenkunde aan de Nederlandse Handels hogeschool, te Rotterdam. Hij was ook de originator van de Indologische Leergangen bij het Koloniaal Instituut en ver der van de Koloniale vakantie-cursus voor Geografen. Dit alles, vooral de leerstoel in Volkenkunde van Zuid- Oost-Azië, in het bijzonder van Ned. Indië, was van buitenge woon groot belang voor onze grootse taak in Ned. Indië. In 1923 werd hem opgedragen aan Prinses Juliana die kennis van de Koloniën en van het Koloniale Staatsrecht bij te brengen, welke noodzakelijk werd geacht voor de troonop volgster. Voor deze funktie, welke hij tot 1927 vervulde, werd hem het Commandeurskruis toegekend van de Huisorde van Oranje. Reeds in 1926 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De laatste belangrijke opdracht die hem werd verstrekt, was het mandaat als Regerings- Gedelegeerde bij het Rijksmuseum voor Vol kenkunde te Leiden i.v.m. de voorbereiding, uitwerking en uitvoering der plannen voor de nieuwe museum-inrichting en de overbrenging en opstelling der verzameling naar en in het oude Academische Ziekenhuis te Leiden. De voltooiing dezer werkzaamheden mocht hij helaas niet meer beleven. Naast alle zijne veelvuldige werkzaamheden had hij ook nog een zeer belangrijk aandeel in het Koniklijk Nederlands Aardrijkskundig Ge nootschap, zowel als bestuurslid en tevens lid van de redactie-commissie. Na 25 jaren als zodanig werkzaam te zijn geweest, werd hij tot erelid benoemd. Maar bovendien was hij ook bestuurslid van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- Volkenkunde en tevens lid van de Commissie voor Adat-recht. In deze laatste funktie heeft hij de stoot gegeven tot de uitgave van de Pandecten van het Adatrecht, welke onder Eoto uit: Ned. Indië Oud en Nieuw leiding van Prof. Mr. C. van Vollenhoven in tien delen werden gepubliceerd. Toegerust met diepe zin voor waarachtige humaniteit, uit gaande van een op religieuse grondslag ge bouwde levenshouding, was het zijn streven aan allen die hun bestaan in Ned. Indië hadden, te doordringen van de noodzaak de bekwaam heden van de Indonesiër juist te waarderen en recht te doen wedervaren. Volgens hem kon de Europeaan, die dat begrijpt en ook in toepassing brengt, pas zijn aandeel vervullen in de „reuzetaak" om wijziging ten goede te brengen in de stoffelijke en geestelijke ontwik keling der inheemse bevolking. De Bestuurs ambtenaar kan ook zijn taak niet naar behoren verrichten zonder voortdurende bestudering van wat er in de bevolking leeft, en zonder zich een denkbeeld te vormen van hare noden en wensen. Tijdens zijn reis in 1929 naar Indië ter bij woning van het 4e Pacific Science Congress te Batavia, bracht hij ook een bezoek aan zijn oude bestuursressort. De Ongeveinsde vreugde en dankbaarheid van de bevolking was een overtuigend bewijs van de juistheid van het geen hij immer heeft voorgestaan en ook in praktijk gebracht! Hetgeen Spinoza een drie honderd jaar geleden heeft uitgesproken moge dan ook zeer zeker op Prof. van Eerde van toepassing zijn als zijn levensbeginsel. Diens geaardheid spreekt in talrijke studies en wer ken op ethnografisch, adatrechtelijk en histo risch gebied, en komt vooral tot uiting in zijn: „Omgang met Inlanders"*). Met hem is een buitengewoon werkzaam, intel ligent en humaan man heengegaan, waaraan Indië zeer veel te danken heeft! C. H. 1914, 5e Druk 1928. Eveneens de Franse bewerking. Beste Tjalie (of deszelfs plaatsvervan- ger). Ik ben geruime tijd ziek geweest en heb daardoor niet gereageerd op je op roep om een stukje over Jan Verboom. Misschien vind je het nu nog de moeite waard om kennis te nemen van een heel bescheiden opstelletje. Veel weet ik overigens niet van hem, al heb ik hem goed gekend ik bedoel nu, dat ik zijn geestelijk aangezicht beter kende dan de feiten en data. Ik heb hem gekend van mijn jongensjaren af: wij zaten beiden op de HBS, in Schiedam, in welk nijver plaatsje wij trouwens beide gebo ren zijn. Verboom was een jaar of drie ouder dan ik, was dus op school zo mijlenver boven mij verheven als „oudere jaars" dat wij in die jaren niet veel aanraking hadden. Hij was een bijzonder begaafd leerling, een weinig in zich zelf gekeerd, en niet gemakkelijk in de om gang. Een zeker sarcasme in zijn optreden was hem toen al niet vreemd. Als zo vaak was dit sarcasme slechts een schild om overgevoeligheid te verbergen. Na zijn eindexamen behaalde hij in korte tijd het onderwijzersdiploma en de z.g. hoofd akte, en vertrok toen ik schat in het midden van de eerste wereldoorlog naar Indië, waar hij optrad als gouverneur van een bekend suikermagnaat. Aan deze werkzaamheid kwam een eind door de plotselinge en nogal opzien barende dood van zijn lastgever. Jan Verboom werd tweede secretaris van het Algemeen Syn dicaat van Suikerfabrikanten in Nederlands Indië („Asni") te Soerabaja. Een in die tijd, en in Indië nogal opvallende benoeming voor een man, die niet geheel ten onrechte - werd aangezien voor een „roje onderwijzer". Misschien gold voor Jan Verboom het bekende woord van Treub: wie op zijn twintigste geen socialist is, heeft geen hart wie het op zijn veertigste nog is, geen verstand Hij is, zoals je weet, geëindigd als fractieleider van de Vaderlandse Club in de Volksraad. Verboom ontwikkelde als functionaris van de grote suikerorganisatie, destijds een zeer mach tig lichaam, een ontoombare energie. Niet al leen verzette hij in het kantoor bergen werk, hij vulde de weinige vrije uren die hij had met allerlei werk voor de toen vrijwel op sterven liggende Kunstkring te Soerabaja, waarvan hij in korte tijd de drijvende kracht werd en die hij tot grote bloei bracht. Misschien is zijn eerste huwelijk, dat in die tijd werd gesloten, gestrand op het feit, dat voor een normaal gezinsleven geen tijd overbleef... Hij huwde later een Indonesische: zij heeft hem overleefd. Misschien zou Jan Verboom eer in de politiek terecht gekomen zijn wanneer zijn leven zich had voltrokken tegen een andere achtergrond: in de „roje onderwijzer" moest zich eerst een evolutie, moest zich eerst de volledige confron tatie voltrekken tussen oude idealen en nieuwe realiteiten. Toen dit proces zich had voltooid, en bovendien onder invloed van de econo mische crisis der dertiger jaren het Suiker- syndicaat op zijn grondvesten trilde, kwam Jan Verboom, met zijn enorme belangstelling en zijn niet minder formidabele werkkracht via de Vaderlandse Club in het politieke leven, en in de Volksraad. Zoals in alle andere takken van werkzaamheid excelleerde hij ook daar door grote ernst, toewijding en gedegenheid meer dan door zijn boeiende inzichten of briljante welsprekendheid. Als hij dan al niet schitterde en zijn publiek pakte door verrassende vonds ten, hij eiste de aandacht op door de kracht van zijn overtuiging. Hij kon nu bijtend-scherp zijn, maar zijn ironie en sarcasme werden altijd (Vervolg op pag. 24) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4