Dokter Neuberger vijftig jaar arts
Nogmaals Clemenceau
De tweeëntwintigste april hoopt Dr. W. J. K. Neuberger het feit te herdenken
dat hij vijftig jaar geleden in Wenen promoveerde. Een gelegenheid die wij aan
grepen om hem iets te laten vertellen uit zijn lang en zeer arbeidzaam leven,
interessant genoeg om tien levens boeiend te maken. Uiteraard is de plaatsruimte
in ons blad beperkt zodat wij moeten volstaan met enkele feiten op te tekenen.
Dr. Neuberger studeerde in Wenen, waar hij
reeds als student assistent anatomie werd bij
Prof. Tandler, na zijn promotie hoofdassistent.
In 1914 werd hij assistent aan de chirurgische
kliniek van Prof. von Eiselsberg. In de herfst
van dat jaar werd hij gemobiliseerd als off.
van gezondheid in het Oostenrijkse leger. Hij
diende aan het Russische front, later in Boeda
pest, daarna voerde het lot hem naar Syrië,
Palestina en Turkije. Bij het sluiten van de
wapenstilstand werd hij door de Engelsen
krijgsgevangen gemaakt. De behandeling was
uitstekend en zeer correct.
Na zijn terugkeer in Wenen, in februari 1919,
kwam hij wederom bij Prof. von Eiselsberg en
werd later hoofdassistent van de chirurgische
afdeling van een ziekenhuis in Wenen.
Januari 1922 vertrok hij naar Indië als offi
cier van gezondheid en chirurg bij het KNIL.
Op onze vraag waarom hij naar Indië ging,
vertelt hij dat na de eerste wereldoorlog, in
een verarmd en uitelkaargevallen Oostenrijk,
de kansen een jonge chirurg te weinig vooruit
zichten boden. Toen Kol. Dr. Nauta verscheen
om namens de Nederlandse regering jonge
artsen te werven voor de militair geneeskundige
dienst en hem een post aanbood, nam hij die
gretig aan. Palembang werd zijn standplaats
waar hij verbleef tot 1-926. Het was een buiten
gewoon interessante tijd. Palembang was een
chirurgisch maagdelijk gebied. Vóór hem had
er nog nooit een chirurg gewerkt en vooral
ook door de grote steun van het B.B. kwamen
zeer bijzondere gevallen in het militair hospi
taal ter behandeling. Hier kreeg hij te maken
met patiënten die door een krokodil gebeten
waren, patiënten die in hun jeugd zeer zware
verbrandingen opgelopen en daardoor zware
littekenvergroeiingen hadden. Ook eens 'n man
die een klap van een beer kreeg, die nogal
fors was aangekomen. Met het linkeroog keek
hij door de spleet die voor het rechter bedoeld
was, zijn neus zat, waar onder normale omstan
digheden een oor geweest zou zijn. De dokter
betreurt het dat hij ons de foto's niet kan
laten zien, die hebben de Jappen geconfis
queerd. Aan Palembang denkt hij nog met het
grootste genoegen terug. Mooie tijd.
Na een kort Europees verlof vestigde hij zich
in Semarang, waar hij een algemene praktijk
overnam van Dr. Kselik. Deze praktijk ver
andert snel in een chirurgische. In later jaren
stichten de doktoren Woensdregt, Lawick van
Pabst, Wöller en hij een gemeenschappeli|k
praktijkhuis. Wanneer Dr. Wöller naar Dene
marken repatrieert komt Dr. Wulff in zijn
plaats. Deze ideale samenwerking duurt tot
1942 wanneer alle jongere doktoren gemobili
seerd worden en Dr. Neuberger alleen over
blijft in het praktijkhuis op Pendrian. In 1941
was hij reeds aangesteld als supervisor van de
noodhospitalen. Nu stond hij voor een zware
taak die hij met groot organisatie talent, een
enorme energie en doorzettingsvermogen op
zich nam.
Na de inval van de Japanners werden de om
standigheden waaronder hij werken moest
niet eenvoudiger. De auto werd al spoedig
weggehaald en dus trok hij te fiets en te paard
naar zijn patiënten. Na verloop van tijd had
hij ook geen ziekenhuis meer tot zijn beschik
king en dus stichtte hij in een stille buurt een
onopvallend kliniekje waar hij bijgestaan door
Dr. van de Horst en enkele nonnen, opereerde.
De meeste patiënten waren nauwelijks nog in
staat in hun levensonderhoud te voorzien, laat
staan in de kosten van hun verpleging bij te
dragen. Keerden zij genezen naar huis terug
dan kregen zij nog wat geld en levensmiddelen
mee, om aan te sterken. Dat zijn inkomsten
minimaal waren valt te begrijpen. Onderwijl
waren de meeste Europese vrouwen alleen en
zonder geld achtergebleven en ook hier werd
geholpen.
Foto van de Lizer
Dr. W. JK. Neuberger
Eenmaal zelf geïnterneerd werd hij chef arts
van een kampziekenhuis, eerst in Semarang,
later Bandoeng en dan weer Semarang. Een
uiterst moeilijke tijd. De Japanner verweet
hem dat er te veel mensen stierven. Wanneer
de dokter antwoordde dat er te weinig voedsel
en medicamenten waren, ontstak de Jap in
woede en gaf hem een pakslaag. De behande
ling was slecht en niet correct. Meteen toen
hij, na de bevrijding, het kamp uit mocht be
gon hij met het organiseren van een medische
dienst in een stad waar niets meer was. Het
Juliana ziekenhuis was een ravage. Het St.
Elizabeth ziekenhuis verkeerde in betrekkelijk
goede staat en hier werd de hulpverlening
geconcentreerd. De nonnen namen er weer
bezit van en stonden dag en nacht klaar om
hulp te bieden. Eerst de vrouwen uit de kam
pen die er het ergst aan toe waren. Later kwa
men daarbij de vrouwen die gewond werden,
gewonde Japanners. ,,Ja, zegt de dokter, in
bet kamp heb ik vaak gedurende slapeloze
nachten liggen fantaseren wat ik zo'n vent zou
doen als ik hem in handen kreeg. De meest
geraffineerde straffen heb ik uitgedacht. En
als je dan zo'n kapotgeschoten vent voor je
krijgt doe je alles om zijn leven te redden".
Hiermee begon de stroom van chirurgische
gevallen: Engelsen, Indiërs, Gurka's en nog
later de Nederlandse soldaten.
De samenwerking met de Engelse- en later
met de Nederlandse geneeskundige dienst was
voortreffelijk. In het St. Elisabeth ziekenhuis
werd nu de hele militaire geneeskundige dienst
van Midden Java geconcentreerd. Dr. Neuber-
berger werd bijgestaan door uitstekende jonge
re Hollandse chirurgen, die hij als medewerkers
kreeg. Per jaar werden 200 grote operaties
verricht.
In 1946 was hij wel aan verlof toe en samen
met zijn echtgenote, die hem al die jaren trouw
had bijgestaan en zich tot een bekwaam
anesthesiste had ontwikkeld, bracht hij enkele
maanden in Nederland door. Tevens werd hij
met een studieopdracht naar Engeland en
Amerika gezonden.
In mei 1947 keerde hij te Semarang terug,
werd wederom geneesheer directeur. Weer
wijdde hij zijn beste krachten aan „zijn jon
gens" bij wie hij zeer populair was en die hem
allen opa noemden. Hij verbleef in Semarang
tot na de bestuursoverdracht. De samenwerking
met de Indonesische inspecteur generaal was
zeer goed.
Wanneer wij vragen of hij met weemoed terug
denkt aan Indië ontkent hij dit met een glim
lach. Weemoed kent hij niet, hij past zich
makkelijk aan. Hij denkt alleen met weemoed
terug aan de praktische chirurgie waarvan het
afscheid hem zeer zwaar viel. „Ik had na de
laatste operatie de mensen nog willen spreken,
maar voor het eerst in mijn leven kon ik geen
woord uitbrengen".
„In Indië hebben wij een onvergetelijke tijd
gehad. Een zeer mooi leven met veel vrienden,
sport, een prettig huis in een feeërieke tuin,
veel dieren. Mijn vrouw en ik houden veel van
muziek en kunst in het algemeen, ik verzamel
de antieke Perzische kleden. Wij waren ook
van plan om voorgoed in Indië te blijven, het
heeft niet zo mogen zijn". De dokter heeft er
wel tegenop gezien zich in Nederland te ves
tigen, hij was hier een vreemde. Doch het is
enorm meegevallen. Door de militaire genees
kundige dienst werd hem een post als docent
oorlogschirurgie aangeboden, die hij zeven jaar
vervulde. Ook na zijn pensionering bleef er
veel werk te doen. Zonder werk leven zou een
straf voor hem zijn. Hij schreef talrijke publi
caties. Ook een leerboek over oorlogschirurgie.
Thans is hij lid van verschillende wetenschap
pelijke verenigingen, lid van de artsencursus
van het Rode Kruis, lid van de medische
adviescommissie van de B.B., gedelegeerde
naar diverse geneeskundige congressen, be
kleedt adviserende funkties. Het is te veel om
allemaal op te noemen. In 1949 werd hij be
noemd tot Officier in de Orde van Oranje
Nassau, later werd hij onderscheiden met het
Kruis van Verdienste van het Rode Kruis.
Ook in de eerste Wereldoorlog werd hij her
haaldelijk onderscheiden.
De familie bewoont een prettig huis in een
mooie omgeving. Dicht bij zijn bossen waar zij
beiden uren wandelen. Mevrouw bestiert haar
Hollandse huishouden en vindt daarnaast nog
tijd voor vele hobbys waarvan schilderen en
boetseren een grote plaats innemen. Zij be
zoeken geregeld concerten en met het oog op
een Italiaanse reis leren zij nu ijverig Italiaans.
„Tijd om nu eens uit te rusten? Rust?" Hij
lacht me uit. „Als ik oud ben, dan misschien".
„En zet er bij dat ik eens per jaar bergen wil
zien". R. C. A.
Hierbij nog een grapje naar aanleiding van een
der vorige TT's, ingezonden door iemand die
Clemenceau op Bali had ontmoet, waar hij dan
zou gezegd hebben, dat hij de'enige Tijger op
Bali was. In mijn lezing luidt het verhaal al
dus: Tijdens zijn reis werd Clemenceau op een
onderneming de schedel aangeboden van een
tijger, die op die onderneming was geschoten.
Clemenceau zou die schedel in de hand hebben
genomen en na enig peinzen hebben opge
merkt: Grande queule, peu de cerveilleIk
heb dat mopje destijds gehoord van de oude
heer Weiter. Ik laat natuurlijk daar, wat de
juiste lezing is, en dat doet er ook niet veel
toe: het zijn allebei typerende anecdoten.
RITMAN
6