Een dag van
een koffieboer Doornroosje
paIarma HOUTRUSTHALLEN lampaIar
Tong, tong-tong tong! Van alle kanten komen
de gedaanten langs de nog donkere paden
samen, op het huis toe, waar de koffieboer
woont, de oproep van de tong-tong, die hen
het tijdsein geeft, gehoorzamend.
't Is nog donker, maar hij zit al achter zijn
tafel, waarop de gasolinelamp onder druk
staat te suizen, de rijen centen en dubbeltjes
netjes onder elkaar, 't boek met namen vóór
zich. De mandoer zit gehurkt naast hem en
herhaalt monotoon wat de toean voorleest en
hem ter hand stelt.
„Mina 60 cent; Soeni 45 cent; Kasmi
50 cent; Joena 35 cent", en zo de hele
rij namen, terwijl hij tegelijk 't geld van de
rijtjes haalt, en dit de mandoer overhandigt.
Als hij een naam noemt, staat uit de zittende
rijen voor hem een gedaante uit het duister op,
komt half gehurkt dichter bij de tafel, neemt
het geld aan en verdwijnt het duister weer in.
Het is het loon voor wieden in de kebon, dat
het hele jaar doorgaat, want zon, regen en
goede grond doen het onkruid ook welig
groeien.
Van heinde en ver, soms meer dan een uur
gaans, komen de mensen naar hun werk. Van
het huis van de toean gaan ze, nadat hij het
gereedschap heeft uitgedeeld, naar het tracée
van die dag.
Als het wat lichter wordt, is dit werk klaar en
Hans bespreekt met de mandoer nog enkele
werkzaamheden. De huisjongen draait de lamp
uit, bergt alles weer netjes op en het ontbijt
komt op tafel. Als de zon net op is, pakt Hans
zijn wandelstok en hoed en begint zijn uren
lange trip door de tuinen. Op, af, soms langs
glibbergladde weggetjes, maar altijd met een
open oog voor zijn aanplant. Op de nieuwe
aanplant steekt hij zijn wandelstok een meter
diep de grond in om te controleren of de aange
geven diepte voor de nieuwe koffieaanplant
ook goed is uitgevoerd. O wee, als de wandel
stok stuit, dan zwaait er wat en wordt de
mandoer geroepen.
Overleggend wat gedaan moet worden om de
aanplant in de best mogelijke conditie te bren
gen voor de grootst mogelijke oogst, stapt hij
verder.
Maar wat is dat? Iets dieper in de rijen liggen
enkele struiken afgekapt, alle koffiebessen van
de takken afgeritst. Daar ook, en daar, telkens
ontdekt hij nu struiken waar de bessen zijn
afgehaald of die geheel omgekapt zijn. Duide
lijk is tevens te zien hoe men hier en daar heeft
gezeten om de gekapte planten van hun over
daad te ontdoen. Juist nu op het moment dat
hij al plannen klaar had om met de oogst te
beginnen. Het bloed gonst hem in de oren, zo
verontwaardigd is hij over zoveel vernieling.
Het stelen van de bessen is nog tot daar aan
toe, maar het vernielen van de struiken is niet
meer goed te maken. Waar zitten de onver
laten? Hij stapt flink door. wordt even afge
leid nu hij bij het bos komt dat door zijn
toedoen bij het „Natuurmonument" is ge
voegd, waar niet gekapt en geschoten mag
worden om flora en fauna te beschermen.
„Zulke prachtige bomen met die immense
stammen moeten behouden blijven". Zijn ogen
volgen de stam omhoog en kijk, daar zit een
vliegende eekhoorn. Doodstil ligt de staart
over zijn rug. Daar gaat hij er toch vandoor,
roesjt over de tak en spreidt zijn huidvel links
en rechts tussen voor en achterpoten gespan
nen uit en zeilt in glijvlucht tot beneden aan
de stam van een andere boom. En verdwijnt
daarna uit het oog. Hans ziet nog wat anders.
Nauwelijks zichtbaar is daar een pad. In een
opwelling volgt hij dit spoor, dat nauwelijks
als voetpad te herkennen is. Als hij het bos
weer uitkomt bevindt hij zich achter een kam
pong. 't Is er stil, een paar kinderen spelen
met steentjes tussen de hutten, een oud
vrouwtje, krom en gebogen onder wat sprok
kelhout gaat bij haar vuurtje zitten dat bestaat
uit een paar stenen met een zwartberookte pan
erop. Als hij haar vraagt waar de Kepala
kampong is, lispelt haar tandeloze mondje wat,
doch de duim gericht naar een iets groter
huisje wijst hem de weg. Hij klopt op de deur
van gedek, die aanstaat en hij schuift hem
open om naar binnen te stappen. Bij het licht,
dat nu volop naar binnen valt, ziet hij zes of
zeven mannen op de mat in een halve kring
zitten, met de gezichten naar de deur en de
parang voor zich op de grond.
„Nu moet ik oppassen", denkt Hans, „elk
woord kan te veel zijn".
„Goede morgen". Een gemompel klinkt als
antwoord.
„Wie is de kepala kampong?" „Ik toean".
„Hoe heet je?" „Kasman toean".
„Ben je door het Gouvernement aangesteld?"
„Ja toean".
„Wjerk je ook voor de koffiemaatschappij
„Neen toean. Ik heb zelf een koffietuin, wat
al mijn tijd vergt. U ziet toean, ik heb juist
geoogst". En zijn duim wijst opzij waar in de
hoek zes goenizakken staan, tot de rand gevuld
met koffiebonen.
Hans heeft ze al lang zien staan en weet, -dat
die vernielde struiken nooit die zes zakken
konden opleveren, hoogstwaarschijnlijk nauwe
lijks een halve zak.
Er is niets te bewijzen van stelen noch van
vernielen.
„Ik zoek vrouwen om me bij de oogst te hel
pen, Kasman, die werken willen".
„Ik zal het vragen toean".
„Goed, dan stuur ik de mandoer. Tabé".
Ofschoon het zo hoog in het gebergte niet
warm is, haalt hij zijn zakdoek te voorschijn
om het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Hij
bekijkt de kleine aanplant van de kampong en
weet nu wel zeker, waar de koffiedieven wo
nen. Als hij thuiskomt, roept hij de mandoer
en vraagt hem uit over de kampong. „Ja
toean, daar wonen mensen die djahat*) zijn".
Bij het werven van koffiepluksters, zal hij de
opmerking laten vallen, dat als er vers gekapte
struiken worden aangetroffen, de politie ge
roepen zal worden om uit te zoeken wie het
gedaan hebben.
De politie is natuurlijk een wassen neus, maar
misschien is dit een waarschuwing geen koffie-
struiken meer te vernielen.
's-Middags krijgt hij bezoek van zijn naaste
buurman, die te paard twee uur verder woont
en één uur van de administrateurswoning, die
per auto vanuit Bondowoso te bereiken is.
Samen bespreken zij hun werk en hun zorgen
en dan is deze dag ook weer voorbij.
E. M. WEIJGERS
djahat slecht
Eens op een keer op een blauwe maandag ister
een koning en een koningin. Sij verlang maar
dóór naar een dochter. En opeens wah, wor'
een dochtertje geboren. Allemaal die dese kind
zien, wah, zij roepen: so liep, seg deze, sóó
liep! Tot de vader geef een slametan en alle
goede feeën zij komen. Alleen de boze fee wor
niet gefraag. En zij groen en geel tot oranje-
rood-wit-blauw van nijdige geit.
Toen de volle gang van de feest was begonnen
en veel rameh-rameh, zij als parsjetis opeens
bllkkk... midden in de zaal en ketebroek te
gen alle feeën tot zij kom bij de wieg en zij
voorspel: „Naloe jijals achttien jaar jij prik
jou vinger en dan mampoes".
En toen een kleine feetje, zo'n kleine prientiel,
zij roep: „En nu ben ik nog aan de beurt, seg.
Als met lachen beter de laatste dan de eerste
seg! Ik heb nog niet gewenst wat-wat! Niet
bang zijn Heer Koning. Als zij prik haar vin
ger, flauwe kul deze! Zij niet mampoes, maar
lekker slapen chonderd jaar. Soedah niet meer
chuilen. Beter chonderd jaar slapen dan mam
poes".
Toen de prinses ahtien, zij loop door de paleis
en zij ziet ouwe nènèh. Zij vraag: „Wat doe jij
daar tjang?" en zij pak de chan van die nènèh
maar zij, weetje wie? De boze fee van toen
vroeher en zij prik de vinger van de prinses en
deze meisje... als kembang gojang zij val op
de divan... in slaap dah, tot chonder jaar.
De boze fee zij lach zich dood in haar baard,
zij neem sapoe lidi, spring der op en sjieieiet
door de luch tot ister niet meer.
Als na chonder jaar inplaats van de kasteel
alles rimboe, met alang alang en rosen véél,
maar met doeri doeri, want ister niet roos
zonder doeri. En opeens tèèètètè, keteplak,
keteplok, de prins kom, wah mooi seg. Zijn
gesig, als filmster Klark Geebel. Hij staat stil
bij de rimboe, zijn ogen als mata tjeplok, hij
kijk rond en hij seg: „Mijn kop deraf, als ister
niet mooie meisje daar. Adoe seg, ik voel
njng in mijn chart".
De rimboe gaat open vanzelf en de prins, hij
trek zijn jas toetoep rech, strijk zijn kuif met
mooie krul tot omhoog en loop door, dóór
maar. Hij ziet kasteel; en alles slapen. In de
dapoer de kokkie zij wil nog en fier geven
aan de katjong, toen zij val in slaap en de
katjong hij buk nog en ook in slaap.
De prins hij loop door maar en dan hij ziet op
de divan... oah, seg!
En hij geef haar een kus... en toen natierlijk
net als bioscoop: heppie en.
Ik heb esèg.
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAMPASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
PASARMA
malum
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
LAMPASAR
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASAR
pasarmalampasarmalampasarmalampasarmalampasar
PASARMA LAMPASAR
PASARMA BV LAMPASAR
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM PASARMALAMPASARMALAMPASARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
SARMALAM
11