Een verloren zaak?
In het lustrumnummer van Tong-Tong, geda
teerd 28 februari 1963, 7e jaargang no, 16,
schrijft Tjalie Robinson onder bovenstaande
titel over het spijtoptanten-probleem.
Nu is T. R. een vooral door Nederlanders uit
Indonesië veel gelezen, leiding gevende schrij
ver, die in deze groep, althans in bepaalde
kringen van die groep, wordt aangemerkt als
iemand die 't weet.
Dit brengt met zich mee dat hij een grote ver
antwoordelijkheid draagt voor hetgeen hij pu
bliceert en zegt. Hij heeft zich daarbij af te
vragen of de inhoud van zijn artikelen wel in
overeenstemming is met de werkelijkheid.
Bovenstaand artikel nu bevat enkele onjuist
heden, voorts bevat het conclusies die zonder
meer worden geponeerd en als vaststaand
aangenomen, zonder dat enig geëigend bewijs-
of feitenmateriaal wordt aangevoerd.
Indien Tjalie Robinson meent dat Nassi op
een verkeerde weg zou zijn geweest of fout
zou hebben gehandeld, dan ware het hij is
lid van het Nassibestuur zijn plicht ge
weest, zijn bezwaren bij dat bestuur voor te
brengen. Dat heeft hij niet gedaan. Maar dit
daargelaten; de waarheid is, dat Nassi niet
op de verkeerde weg is. Daarom is de zaak
der spijtoptanten voor Nassi niet afgelopen.
Er zijn nog honderden visumaanvragers voor
wier toelating in Nederland Nassi zal blijven
vechten.
Maar waarom zo vragen wij ons af pro
beert T. R. in dit verband de Stichting „Hulp
aan Landgenoten in Indonesië in opspraak te
brengen. Tjalie Robinson schrijft immers.
Tenslotte: de zaak is niet afgelopen. Op zijn
minst om één materiële reden: door de actie
van HAL1N (Hulp Aan Landgenoten in Indo
nesië) is een paar ton bijeengebracht, waar
(vooralsnog) niets mee gedaan wordt en waar
mee t.z.t. iets gedaan moet worden. „Geld
wegslaper." is het verkeerdste wat een mens
kan doen, vooral als dat geld bijeengebracht is
uit daden des harten"
Het is bepaald niet waar dat met het ten be
hoeve van HALIN bijeengebrachte geld niets
wordt gedaan.
Indien Tjalie R. en dit klemt te meer nu hij
bestuurslid van Nassi is de moeite had
genomen om bij NASSI of HALIN daarnaar
te informeren, dan had hij zich er van kunnen
overtuigen, dat inderdaad met dit geld veel
goed gedaan is en veel spijtoptanten zijn en
worden gesteund.
Voorts schrijft Tjalie Robinson:
„Langzamerhand dwongen de regerings- en
publieke debatten Nassi meer en meer om mee
te werken aan een valse conditie-bepaling.
„Als U aantoont hoe afschuwelijk die mensen
"het daar hebben, zullen wij over ons hart
strijken". Hier kwam Nassi in een kwalijk
zijspoor. Op de eerste plaats hoefde Nassi dit
niet te doen. De Nederlandse Regering werd
door diverse kanalen meer dan voldoende
ingelicht. Maar zweeg. Erger was dat Nassi
door een uitgebreide opsomming van narig
heden een over-balance" maakte naar een
algemene anti-Indonesische propaganda.
Inderdaad zonder deze bedoeling en inderdaad
in haar vurige verlangen om zoveel mogelijk
mensen te helpen.
Erger: wij waren bezig tegen Indonesië een
langdurige haat te kweken. Ik had er genoeg
van. stopte de Nassi-rubriek in Tong-Tong en
wijdde me aan zaken die meer kans van slagen
hadden.
Alweer gratuite beweringen die misschien op
argeloze lezers indruk maken, maar in feite
bezijden de waarheid zijn. Nassi heeft om de
ellendige toestand, waarin de spijtoptanten in
Indonesië verkeren naar waarheid uit de doe
ken te doen, slechts fragmenten uit originele
brieven van spijtoptanten uit Indonesië in de
Nassi-rubriek overgenomen.
De feiten op zichzelf waren schrijnend genoeg
Nassi behoefde daaraan niets toe te voegen.
De gedachte is zelfs bij Nassi niet opgekomen
om zoals Tjalie het uitdrukt „tegen
Indonesië een langdurige haat te kweken".
„Een haat" bij wie? En wat zouden wij
daarmee bij de spijtoptanten hebben kunnen
bereiken? Bij herhaling heeft Nassi bovendien
in het openbaar uiting gegeven aan zi|n ziens
wijze, dat zowel Nederland als Indonesië ver
antwoordelijk waren voor het spijtoptanten
probleem. Nederland door een enghartige toe
lating der spijtoptanten, Indonesië door, vooral
sinds 1957, een anti-Nederlandse actie te
kweken of te tolereren. Men mag dit niet
verdoezelen of goed maken uit blind makende
overgevoeligheid voor Indonesië of verlangen
naar good-will in Indonesië. Al hierom niet
omdat daardoor de zaak der spijtoptanten
wordt verraden.
Nu beweert Tjalie Robinson wel dat hij de
Nassi-rubriek in Tong-Tong heeft stopgezet,
omdat hij er genoeg van gehad zou hebben
„dat wij bezig waren tegen Indonesië een lang
durige haat te kweken", maar uit zijn brieven
d.d. 5 en 7 november 1961 aan het bestuur van
Nassi blijkt heel anders.
Kort samengevat zijn de daarin vermelde
redenen van Tjalie's verzoek aan het Nassi
bestuur om hem van zijn belofte te ontslaan
een pagina in Tong-Tong voor de Nassi-rubriek
aan te bieden:
1. De Nassi-rubriek bracht „te weinig voordeel
voor Tong-Tong" op.
2. De redactie van deze rubriek was te weinig
bezield.
Wlij zouden hem willen vragen deze correspon
dentie nog eens rustig door te willen lezen en
zich dan ook eens te herinneren, dat er van
zijn kant nog financiële verplichtingen zijn na
te komen.
De wijze waarop Tjalie Robinson zijn ideeën
meent te moeten publiceren is zijn zaak. Maar
als hij zijn mening geeft over het werk, dat
Nassi verricht, en die mening baseert op on
juiste feiten, dan achten wij het onze plicht
daartegen stelling te nemen en van onze kant
te stellen hoe wij op grond van de feiten
erover denken.
Wij hebben grote waardering voor Tjalie's
schrijverscapaciteiten, maar deze appreciatie
wordt geremd, wanneer Tjalie van onjuiste
praemisses uitgaat. Zijn leuze „poekoel-teroes
maakt dat niet goed.
Het Dagelijks Bestuur van
van het NASSI-COMITÉ
Ik wil op de eerste plaats zeggen dat de
scherpte van de persoonlijke aanval mij werke
lijk geschokt heeft. Het stuk wemelt van directe
sneers en zinspelingen, die het prestige van
het Dagelijks Bestuur géén goed doen. Wan
neer het bestuur er op staat dat de brief in deze
vorm onveranderd wordt opgenomen, zal ik
het nochtans doen, omdat misschien haar opinie
door meerderen gedeeld wordt en het altijd
beter is een meningsverschil openlijk te bespre
ken dan als achterklap of geheime „kritiek"
te laten voortsmeulen.
Ik acht het op de eerste plaats vanzelfsprekend
dat in dit verschil van mening beide partijen
blijven streven naar een juiste en effectieve
werkmethode en dat daarvoor onenigheden of
geprikkeldheden zo snel mogelijk worden opge
ruimd, waarbij ik van mijn kant graag de eerste
wil zijn, die misstappen wil corrigeren.
Allereerst moet ik een aantal punten duidelijk
stellen tot recht begrip van deze discussie:
1. Ook al is het stuk door mij geschreven en
ondertekend, het drukt (zoals elk artikel van
elke redacteur van elk openbaar blad) de
mening uit (althans een belangrijk deel van)
zijn lezerskring, welke mening recht heeft op
gehoor. Wordt deze mening niet gedeeld door
een ander deel van de lezerskring, dan is het
verder een zaak van beleid van de redactie deze
meningen in een bepaald evenwicht te laten
uitspreken in het blad. Een in het privé vlak
getrokken meningsverschil is onzakelijk en hin
dert een effectieve publiciteit. Het Dagelijks
Bestuur van de NASSI mag in het algemeen
wel inzien dat schrijverschap en redacteurschap
geen kwaliteiten en funkties zijn die „tot
meerdere glorie" van de betrokkene dienen,
maar grote verantwoordelijkheden en aanspra
kelijkheden stellen, die zeer vaak boven het
persoonlijk inzicht gaan.
2. Het door mij geschreven stuk heeft naar
mijn objectieve inzicht en persoonlijke over
tuiging niets ten nadele van NASSI gezegd,
11 iet gezegd dat de gevolgde werkmethode er
één is geweest van haar vrijwillige keuze en
dus voor haar verantwoordelijkheid. NASSI
heeft naar mijn mening het „spel" niet anders
kunnen spelen dan gedwongen in een „alge
mene en Regeringsopinie". Dat heb ik be
treurd, maar ik veroordeel NASSI niet. Zoals
het Dagelijks Bestuur (en de lezerskring)
weet heb ik ook na de opheffing van de
NASSI-rubriek in Tong-Tong herhaalde malen
met lof gewaagd van het koppig doorzetten
en harde werken van NASSI. Dat doe ik nóg.
Als mede-initiatiefnemer van deze actie blijf
ik overtuigd van de respectabiliteit van dit
streven, maar meen ik ook gerechtigd te zijn mij
na zekere tijd af te vragen, welke efficiënte
plannen voor verdere activiteit bestaan, als daar
bij algemene publiciteit niets van blijkt. Hierin
heb ik de stem van het grote publiek, dat niets
weet en zich (misschien op geïrriteerde wijze)
afvraagt wat er toch wel gebeurt.
3. In deze is mijn hoedanigheid van bestuurs
lid van NASSI ondergeschikt.
In Tong-Tong moet rekening gehouden wor
den met veel meer opinies dan die van mij
alleen.
En als in het algemeen een publiek belang
besproken dient te worden ligt de zaak immers
ook anders. In dit publieke belang was o.m.
het besluit om de Tong-Tong-rubriek op te
heffen. Uit de redactie-correspondentie bleek
immers steeds duidelijker dat deze NASSI-
pagina op zijn zachtst gezegd „vermoeiend"
en langzaamaan irriterend werd voor het le
zerspubliek, door de regelmatige opsommingen
van grote ellenden in Indonesië, die maar niet
snel genoeg opgeheven konden worden. Geen
mens echter (ook ik niet) heeft daarvoor
NASSI schuldig geacht. De pagina kreeg
echter vaak min of meer het karakter van
„attaqueer Indonesië", niet in overeenstem
ming met de gehele sfeer van het blad, waarin
getracht wordt voortdurend de aangenaamste
en mooiste herinneringen aan Indonesië vast
te houden en te werken aan de beste verstand
houdingen.
4. In mijn mededeling aan het Bestuur van
mijn motieven tot opheffing werd uiteraard
de technische zijde van de bestaande overeen
komst van copy-verstrekking voor de NASSI-
pagina besproken, n.l. het verstrekken van een
door NASSI aan Tong-Tong verstrekte ver
goeding voor de gebruikte plaatsruimte. Een
geste die NASSI tot eer strekte en door ons
uiteraard aanvaard omdat nog steeds „alle
beetjes helpen", welk bedrag echter nooit
beschouwd werd of beschouwd kón worden
als „betaling voor plaatsruimte", op de eerste
plaats omdat het door NASSI nagestreefde
doel ook ons doel was, op de tweede plaats
omdat technisch beschouwd een pagina (onge
acht voor welk doel) veel meer kost. Nu het
Dagelijks Bestuur, „kort samenvattend" het
woord „voordeel" noemt, (hetgeen ik voor de
zienswijze en de houding van het Dagelijks
Bestuur zeer betreur) zie ik mij genoodzaakt
vast te stellen dat de overeenkomst met NASSI
alleen maar nadelig was. Wie (ook toen al)
de kwade gedachte had (en het waren er
velen!) dat Tong-Tong de actie begonnen was
(Vervolg op pag. 18)
6