Louis Couperus
1863-1923
Op 10 juni as. zal het honderd jaar geleden zijn dat Louis Couperus, één van
Nederlands grootste romanschrijvers in Den Haag geboren werd, één van de
weinige van werkelijk Europees formaat, een gelijkwaardige onder zijn grote
tijdgenoten, niet alleen voor ons Nederanders, maar ook voor buitenlanders.
Bekend is het getuigenis van de Engelse schrijfster Katherine Mansfield, maar
minder bekend dat van een zéér veeleisende Amerikaanse schrijver, de om zijn
schrijverschap beroemde en om zijn agressiviteit en cynisme beruchte Henry
Miller. In een artikel over Rimbaud, in het Amerikaanse tijdschrift New Direct
ions, plaatst hij Couperus zomaar naast en tussen de grote negentiende-eeuwse
schrijvers en dichters als Rimbaud, Mallarmé, Tsjechov, Verlaine, Conrad, Stefan
Georg, Claudel, Shelley, Stendhal, Blake, Edgar Allen Poe en nog enkele andere.
Het opvallendste is, dat hij dit als geheel vanzelfsprekend doet.
X'
Opvallend is bij Couperus en het is tegelijk
het teken van zijn grootheid dat zijn beste
romans ons telkens weer boeien, meeslepen en
zelfs overrompelen, ondanks de precieuze stijl
figuren waaraan hij zich bij herhaling te
buiten gaat. We kunnen beslist niet zeggen
dat Couperus „modern" aandoet. Integendeel,
hij is een typisch „ouderwetse" romanschrijver,
ook in die zin, dat zijn verhouding tot de
buitenwereld een geheel andere is dan de onze.
Terwijl de schrijvers van vandaag als bijvoor
beeld Marnix Gijsen, Elsschot, Vestdijk, Van
het Reve, Hermans en ook Mulisch en Claus
van hun' eigen subjektiviteit uitgaan, doet
Couperus dit niet. Hij staat tegenover de
wereld en de gebeurtenissen in deze wereld
als een geïnteresseerde, zij het nauw bij zijn
figuren betrokken toeschouwer, maar toch al
tijd als toeschouwer, die het menselijk leven
naar de uitdrukking van Balzac, als een „co-
médie humaine" zag, als een groots toneelge-
beuren, dat zich aan zijn „geestesoog voltrok.
Hiermee is natuurlijk zijn typische even
eens door zijn tijd bepaalde levensvisie in
verband te brengen, de altijd bij Couperus op
tredende noodlotsgedachte, die immers de ge
beurtenissen onafhankelijk van de menselijke
wil ziet, als een zich voltrekkende „objektivi-
teitwaarop de mens met zijn menselijk
apparaat reageert.
We weten allen hoe verfijnd en precieus
Couperus was, vrouwelijk verfijnd zelfs, met
een sterk op stemmingen, nuances en over
gangen ingesteld waarnemingsvermogen en ge
voelsleven. Hij leefde in de wereld, of liever
in verschillende werelden niet tegelijk, maar
nu eens in deze en dan weer in een andere
als een „arbiter elegans", die zijn figuren aan
schouwt en tegelijk meevoert, maar die soms
ook door hen meegevoerd wordt. Couperus
leefde in metamorfoses, zoals hij zelf zei.
Zijn uiterste gevoeligheid voor indrukken van
buiten maakte dat hij het gevoel kon hebben
van zelf te veranderen tijdens het schrijven.
Niets is meer karakteristiek voor zijn verhou
ding tot de wereld en zijn figuren dan wat hij
in de roman Metamorfoze over het ontstaan
van de figuur van Eline Vere vertelt. Zij is
uit een werkelijk bestaande figuur gegroeid
een meisje dat hij een enkele maal ontmoette
tot een onafhankelijk wezen dat een eigen
leven is gaan leiden als romangestalte, los van
haar schepper, die tóch „haar vader blijft,
haar broer, haar tweelingziel".
Van Eline Vere zal als een soort hommage aan
Couperus bij de herdenking van zijn geboorte
dag, een nieuwe fraaie editie verschijnen bij de
uitgever P. N. van Kampen. Het boek is van
1889(1), maar na herlezing na hoeveel
jaren weer? blijkt het niets aan bekoring
te hebben ingeboet, integendeel. Het is en
blijft een verrukkelijk en tragisch boek. De
geur van de laat-negentiende eeuw waait over
ons heen, de tijd van rijtuigen en palfreniers,
van opera's van Gounod en Mascagni, van de
l
Portret van Louis Couperus, getekend door
H. J. Haverman in 1897.
wals en de polka mazurka, van tulle japonnen,
linten en cocardes, van Japanse schermen en
tableaux vivants (met Bengaals vuur!), een
tijd van „spleen", van mijmeren en de tijd van
het determinisme. Als er één ding in Eline
Vere aanwezig is, dan is het de sfeer en de
geur van het fin du siècle. Als er één ding
opvalt, is het Couperus' meesterschap in het
oproepen van een stemming die men bijna
lijfelijk ondergaat. En dan voortdurend die
verrukkelijk gestoffeerde, dartele achtergrond
met de „kleine zielen" uit Couperus' eigen
omgeving, stuk voor stuk voortreffelijk gete
kend. Ze praten en handelen geheel overeen
komstig hun karakters, die vaak door wissel
werking en tegenstelling worden uitgewerkt.
Henk tegenover Paul, Paul tegenover Eline,
Eline tegenover Betsy, Betsy tegenover Henk
en Henk tegenover Eline. Tussen al deze men
sen bestaan relaties, ze zijn verbonden door
familiebanden, door sympathie en liefde en
gescheiden door aanleg en temperament, door
jalouzie en haat, maar ze zijn toch van dezelf
de clan: „wij zijn één grote familie en we
behoren bijelkaar".
Couperus was een Hagenaar en men voelt en
ruikt uit zijn Haagse romans Den Haag uit de
vorige eeuw: de Mauritskade, de Koninginne
gracht, de Frederiksstraat, het Nassauplein en
men ziet de zogenaamde „Indische buurt",
men stelt zich het Haagse Bos voor (zoals het
toen was) met vijvers, zwanen en mensen op
banken. Mannen met dophoedjes, badientjes,
lorgnetten, snorren en baarden; vrouwen en
meisjes met hooggekapt of breed loshangend
haar, in janponnen met linten en strikjes en
een parasol in de hand; „slanke leestenen
„golvende boezems en daartussendoor altijd
hoepelende en spelende kinderen. Als op
schilderijen van Renoir of Isaac Israels, over
goten door een zacht licht!
Maar men doet Eline Vere onrecht door van
het beeld bijna een maskerade te maken, het is
in werkelijkheid een veel levender en genuan
ceerder boek. Misschien in de eerste plaats
door het noodlottig accent dat Couperus aan
zijn verhaal gegeven heeft, waardoor het mas
keradekarakter opgeheven wordt.
Dit Den Haag van Couperus is het Den Haag
van de „betere standen". Men voelt het:
Couperus maakt deel uit van deze stand, hijzelf
komt uit deze gegoede milieus voort, maar
tegelijk is er weer die onontbeerlijke afstand.
Ergens deel van te zijn en tegelijk buitenstaan
der! „Ik schijn een Hagenaar geboren te zijn,
maar ik kan er soms niet aan geloven", schrijft
hij in één van zijn feuilletons. Maar juist dit
ambivalente gevoel stelde hem in staat over
deze stad en deze mensen te schrijven, met
liefde en distantie tegelijk.
Visites, theaterbezoek, bals, theedrinken in de
serre en een eindeloze conversatie; dit is hun
leven. En tussen hen beweegt zich Eline, loom
en bevallig, behaagziek en lief, weerloos en
lijdend, uitgelaten en grillig, „met in haar
smachtende ogen de vage ontzetting van haar
voorbeschikking tot levensweemoed en tragi
sche dood". Het is boeiend waar te nemen
hoe Couperus te werk gaat, hoe hij Eline trek
voor trek tekent, haar eerst in haar omgeving
houdt als één der velen en haar dan langzaam
daaruit oplicht. In de loop van het verhaal
komt zij hoe langer hoe meer naar voren,
bepaalde trekken worden duidelijker, haar
menselijke relaties worden meer uitgewerkt tot
zij de centrale figuur in het boek wordt, een
allesbeheersende gestalte die haar eigen lot
draagt. Zij zou nü in de wereld van vandaag,
als complete figuur niet meer geleefd kunnen
hebben; ze is een meisje uit een tijd die onher
roepelijk voorbij is, maar toch leeft ze nog,
verdeeld over vele meisjes van vandaag. Een
voudig omdat Couperus haar iets algemeen
menselijks heeft gegeven. En is dit niet het
merkteken van Couperus, kwaliteit?
Couperus schreef tientallen romans, waarvan
er verschillende volstrekt onleesbaar zijn ge
worden, tenzij voor de kenner die zich voor
de totale persoonlijkheid van Couperus-zelf
interesseert. In zo'n geval gaat elk boek van
Couperus boeien, ook zijn grandioze misluk
kingen als Majesteit, Psyche of Extaze en nog
een reeks andere. Maar tegenover deze gran
dioze mislukkingen staan enkele meesterwer
ken: De boeken der kleine zielen, Van oude
mensen, de dingen die voorbijgaan, Eline Vere.
De berg van Licht, Komedianten en eveneens
nog een reeks andere. Voor ons Indische
Nederlanders Couperus leefde niet alleen
in een Haagse, een Zuidelijke of Antieke, maar
ook in een Indische wereld is De stille
kracht van belang, een roman die hij groten
deels in Pasoeroean schreef, toen hij in 1899
bi) zijn zuster en zwager De Ia Valette lo
geerde die daar resident was.
Stelt Eline Vere na herlezing allerminst teleur,
De stille kracht heeft bij herlezing zelfs ge
wonnen. Het vroeger zo hinderlijke en melo
dramatische sirihspuwen en al wat er omheen
gebeurt, het eigenlijke gegeven, blijkt bij nader
inzien volstrekt secundair. Couperus heeft dit
als een literair middel weten te gebruiken en
hoe geraffineerd welbeschouwd. In de eerste
plaats om de atmosfeer te versterken; in de
tweede plaats om de handeling te activeren en
om dramatisch gesproken de „omme
keer" teweeg te brengen die naar de „oplos
sing" moet voeren. Essentieel is voor Coupe-
(Lees verder pag. 7
6