v
Dr. J. L. A. Brandes
Geb- 13 januari te Rotterdam Overleden 26 juni 1905 te Weltevreden
De 26ste juni 1905 overleed te Weltevreden Dr. L. A. Brandes, ambtenaar voor
de beoefening der Indische talen, en sedert 1901, tevens voorzitter van de Com
missie voor het oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera.
In hem verloor de toenmalige Indologische wetenschap een harer corypheeën in
het v.m. Indië toen nog een harer academische geleerden, kenner bij uitnemend
heid van Java's literatuur en historie.
J. L. A. Brandes werd op 13 januari 1857
te Rotterdam geboren, waar zijn vader Luthers
predikant was. Na het Gymnasium te hebben
bezocht, ging hij aan het Amsterdamse Athe
naeum studeren in de theologie, en onder
scheidde zich weldra in die mate, dat zijn
professoren openlijk uitspraken dat zij grote
verwachtingen koesterden van deze begaafde
leerling. Maar het ging hem als zovele andere
van zijn tijdgenoten: naarmate het einde van
zijn studietijd naderde, begon hij meer en meer
op te zien tegen de hem wachtende taak als
herder en leraar ener gemeente. Meer dan de
kansel trok de studie hem aan van literatuur
en linguistiek, welke zijn geliefkoosde vakken
waren.
Door een toeval werd hij opmerkzaam gemaakt
op de kort te voren, in 1878, opengestelde
gelegenheid tot verwerving van een doctoraat
in de taal- en letterkunde van de Indische
archipel, dat hem het vooruitzicht bood op
een zuiver wetenschappelijke werkkring in
Indië. En zo kwam de jonge theologiae docto
randus - de doctor-dissertatie was hij al
begonnen ertoe, ter elfder ure de theologie
vaarwel te zeggen en te Leiden de studie der
Indische letteren te beginnen.
Onder de al vrij spoedige persoonlijke leiding
van Prof. Kern en Prof. Veth, ving hij zijn
studie in Leiden aan en kon hij o.a. naar belie
ven putten uit de welvoorziene bibliotheek
van de laatste. Het was vooral Kern, die een
overwegende invloed uitoefende op Brandes
studierichting. Zo is het dan ook niet te ver
wonderen, dat hij zich wierp op de vergelij
kende studie van de Indonesische talen, en
vooral ook, als gewichtig hulpmiddel daartoe,
van het oud-Javaans met zijn rijke, eeuwen
oude literatuur, waarin zovele voor de verge
lijking kostbare vormen en waarden zijn be
waard gebleven.
Als eerste resultaat van deze studiën ver
scheen Brandes' proefschrift: „Bijdrage tot
de vergelijkende klankleer der Westersche
afdeeling van de Maleisch-Polynesische taal
familie", na verdediging waarvan hij de 3e
juni 1884 de doctorstitel verwierf, een werk.
dat zich direct aansloot aan het baanbrekende
werk van Van der Tuuk en Kern, doch tevens
de jeugdige schrijver dadelijk een plaats ver
zekerde naast deze beide voorgangers, en hem
deed kennen als een geleerde, toegerust met
alle voor zuiver wetenschappelijk arbeid on
ontbeerlijke eigenschappen.
Nog in het jaar zijner promotie kwam Brandes
naar Indië, en werd benoemd tot ambtenaar
voor de beoefening der Indische talen. Wekte
zijn proefschrift de verwachting, dat in de
eerste plaats de taalvergelijking het onderwerp
zijner werkzaamheden zou zijn. de omstandig
heid, dat in het museum te Batavia een rijke
schat van inscripties op steen en koper en tal
van oud-Javaanse handschriften reeds sinds
lang op deskundige verklaring wachtten, deed
de Regering besluiten hem in het bijzonder
de bestudering op te dragen van dat voor de
kennis van Java's oude geschiedenis zo kost
bare materiaal. Met de hem eigen vurige ijver
zette Brandes zich aan de zeer moeilijke en
veelomvattende taak, waartoe hij onder Kern's
leiding volledig voorbereid was. Geholpen
door een scherp opmerkingsvermogen, bijzon
dere scherpzinnigheid en van een natuurlijke
-«■«ssyjg
Foto: Inst. v. Taal-, Land- en Volkenkunde
zin voor vorm en lijn, was hij in korte tijd de
verschillende oud-Javaanse schrift-vormen
meester, zodat hij reeds in 1887 in van Groe-
neveldt's „Catalogus der archeologische ver
zameling van het Bataviaasch Genootschap"
een belangrijk hoofdstuk over de „Beschreven
steenen kon toevoegen. In de daarop volgende
jaren heeft hij tal van opschriften op steen
en metaal, hem van verschillende streken van
Java en Sumatra toegezonden, gelezen en ver
klaard, en daarmede onze kennis van Java's
oudheid en geschiedenis aanzienlijk uitgebreid
en op hechte grondslag gevestigd.
Niet minder belangrijk, maar veel meer om
vattend, waren zijn studies op het gebied der
oud- en nieuw-Javaanse literatuur. Vooral op
dit zo uitgestrekte, tot nu toe niet dan opper
vlakkig geëxploreerde studieveld, concentreer
de zich gedurende een reeks van jaren Brandes
werkzaamheid.
De eigenaardige, voor het grootste deel door
hem ontdekte literair-historische problemen,
die zich hier aan de onderzoeker voordeden,
trokken al spoedig zijn volle belangstelling en
prikkelden tot inspanning aller krachten. Om
tot een oplossing te geraken, in deze massa
van gedurende meer dan tien eeuwen opgeza-
melde, telkens en telkens weer op en door
elkaar geworpen brokken middeleeuwse lite
ratuur de weg te leren vinden, daartoe was
het nodig de gehele voorraad beschikbare
oud- en nieuw-Javaanse handschriften te door
worstelen, te lezen niet alleen, maar ook te
schiften. Brandes is voor deze zeer moeizame
arbeid niet teruggeschrokken en hij heeft niet
gerust voor hij de ganse in die voluminieuse
literatuur verwerkte stof meester was gewor
den, en daarmee zich een vóór hem nog door
niemand bereikt inzicht in hare oorsprong,
hare wording, hare aard en onderlinge samen
hang had verworven. De resultaten van die
reusachtige arbeid zijn slechts gedeeltelijk
neergelegd in de talrijke kleinere en grotere
artikelen tussen de jaren 1885 en 1905 gepu
bliceerd. Gedeeltelijk slechts, want door zijn
te vroege dood, is veel dat in concept gereed
lag. niet door hem kunnen worden voltooid.
Behalve in het Tijdschrift en de Notulen van
het Bataviaasch Genootschap, waarin zijn
artikelen werden opgenomen, verscheen daar
naast zijn hoofdwerk ,,De Pararaton, of het
Boek der Koningen van Toemapei en Madja-
pahit"Daarin en in die geschriften heeft hij
over nagenoeg elk onderdeel van Java's archeo
logie, literatuur en historie belangrijke, altijd
gedocumenteerde gegevens verzameld, en nieuw
licht verspreid. Hij heeft daarmede de grond
slagen gelegd voor een nieuw gebouw, waar
aan door de jongeren nog jaren kan wor
den gebouwd. Zijn scherpzinnige, dikwijls zo
suggestieve opmerkingen zullen voor tal van
speciaalstudiën uitgangspunt en richtsnoer kun
nen blijken.
Het moeilijke probleem van de oorsprong en
de wording der Javaanse Babads of Kronieken
is door hem opgelost. Hij heeft duidelijk ge
maakt hoe die, oppervlakkig beschouwd, zo
belachelijke genealogie van Java's vorsten is
ontstaan, waarin zowel aan de profeten Adam
en Noach als aan de Hindoese Batara Goeroe,
zowel aan de helden uit het Hindoe-epos
Mahabharata als aan de echt-Javaanse ridder
Pandji een plaats werd aangewezen. Tevens
leerde hij ons, hoe diezelfde Babads, mits
voorzichtig-kritisch gelezen, voor de latere
perioden van Java's geschiedenis een niet te
verwaarlozen, tot op zekere hoogte zelfs be
trouwbare bron van inlichtingen zijn. De rijke
aantekeningen, gevoegd achter zijne uitgave
met vertaling van de Pararaton, werpen op een
duistere periode van Java's geschiedenis een
nieuw licht. Tal van oorkonden uit de oude
en nieuwe tijd zijn door Brandes gepubliceerd
en voortreffelijk verklaard, waarbij zoveel
mogelijk hun historische waarde in verband
met andere Europese en Inheemse geschied
bronnen is bepaald. Bekend zijn zijn uittrek
sels uit en mededelingen over de Javaans-
Maleise dierfabels (dwerghertverhalen) en an
dere verhalenbundels, zoals het Papegaaiboek
en daarmede verbandhoudende literatuur, van
bijzondere waarde voor de vergelijkende lite
ratuurgeschiedenis en de folklore.
Zo ontdekte hij ook, dat de ogenschijnlijk
puur-decoratieve krullen in de kasten van een
groot aantal der Hindoe-ringen gegrift, inder
daad telkens gevarieerde figuraties van de
Sanskriet-syllabe (rt (geluk, heil) te zien
geven. Hij verklaarde de wonderlijke figuren
op de bekende Tenggerse zodiakbekers en de
betekenis van de thans nog gebruikelijke
maandnaam Hapit of Apit (tegenwoordig
Doelkangidah, de elfde maand van het Mo
hammedaanse jaar) in verband met de oud-
Javaanse Iandbouwkalender; de oorsprong van
de kratonnamen Djakarta (Jakarta), Kartasoe-
ra, Soerakarta en Jogjakarta in verband met
de Javanen bijzonder eigen voorliefde voor
wichelen met namen.
Gedurende de jaren dat hij bibliothecaris was,
is de bibliotheek, dank zij de grote belezen
heid en bibliografische kennis van hem, doel
matig en met zorg aangevuld. Tijdens zijn ver
lof (1897; 1898) bestudeerde hij de nieuwe
methode van catalogisering in de Leidse Uni
versiteitsbibliotheek, welke hij daarna ook hier
invoerde. Verder zijn de handschriften door
hem gecatalogiseerd, en is een nieuwe, zeer
praktische inventarisering der archeologische
verzameling ingevoerd.
Toen in 1901 door het Gouvernement de Com
missie voor oudheidkundig onderzoek op Java
en Madoera was ingesteld, en hij tot hare
voorzitter werd benoemd, heeft hij in zijn
laatste jaren zich nagenoeg uitsluitend gecon
centreerd op de archeologie van Java. Van
1901 tot aan zijn dood heeft hij, krachtdadig
gesteund door zijn medeleden Knebel en
Leijdie Melville, rusteloos en met inspanning
van al zijn krachten, aan die taak gearbeid,
nu eens te velde, op de tjandi's van Oost- en
Midden-Java, het onderzoek ter plaatse lei
dend, en zijn medewerkers met zijn geestdrift
(Lees verder pag. 21)
4