DE DODER (II)
JACHTAVONTUUR
En zo was het gegaan, vele, vele jaren lang!
En na iedere strooptocht was de Doder, gelijk
een schaduw, in het donkere oerwoud verdwe
nen, langs het gewirwar van olifanten- en die-
renpaden, waarin hij de weg wist als geen
een. Paden die ook door de houthakkers en
posprodukten zoekers gebruikt werden, en die
op de meest vernuftige wijze door de dikhuiden
„aangelegd" waren, waarbij steeds ten volle
rekening werd gehouden met het beloop van
het terrein, zodat deze paden bijna altijd door
de bevolking konden worden gebruikt als ver
bindingswegen tussen hunne dorpen en ladangs
onderling.
Met zijn kilometers verslindende telgang, welke
hij zo nodig urenlang kon volhouden, zorgde
de Doder er altijd voor, om de afstand tussen
hem en de geplunderde ladang zo groot moge
lijk te maken voor zonsopgang. Door ervaring
had hij geleerd, dat zij eerst met het aanbreken
van de dag de vervolging zouden kunnen be
ginnen, zo zij tenminste daartoe de moed had
den en de middelen bezaten. En indien hij
berucht en gevreesd was om zijn dolle woede
en wreedheid, wanneer zijn woede opgewekt
was, zo was hij niet minder beroemd om zijn
slimmigheid.
Enige loden kogels uit de voorlaad-geweren
der Maleiers, die onder zijn huid waren blij
ven steken, zorgden er wel voor hem steeds er
aan te herinneren, dat het beter was om na
een strooptocht onmiddellijk zo ver mogelijk
Adoeh die Miel, hij uiil maar altijd jagen
Vervelend zeg, hij komt mij altijd vragen
„Ajoh nou Piet, ister weer banjak sporen
Van tjèleng, kidang', meer hoef ik niet te
horen
En pak mijn spuit, kaliber-nja geweldig
Alleen zo sajang, pas-nja is niet meer geldig
En vraag hem dan, met ernst in de ogen
„Betoel, heus waar of heb je weer gelogen?
Die laatste keer bekas-nja ister niet
Kom platzak thuis en regent dat het giet
Si-Miel hij zweert, twee vingers-nja omhoog
Nu geloof ik pas, dat hij mij niet bedroog
Zo stom van mij, hij valt niet door de mand
Die bangsat zeg, hij zweert met linkerhand
Mijn vrouw zij tjrèwet, adoeh wat is zij boos
„Altijd maar jagen en nooit meer naar de
soos"
„Niet zo dan Toet, wij zijn nog laatst
geweest"
Geloof nu maar vast, ik breng jou kidang-
vlees"
En dan ajoh wij gaan op jagerspad
Neem boengkoes mee, met rijst ikan spat
Het jachtterrein, bekas-nja soeda hilang
Weer sial zeg, geen tjèleng en geen kidang
Wij zwerven lang, wel njamoek wat je ziet
En dan si-Miel zijn poot nog kedjepiet
Ik krijg opeens een flits door mijn verstand
Tjilaka, Miel hij zweert met linkerhand
Maar dan opeens, ik zie twee lichte ogen
Net lampoe senter, si-Miel heeft niet gelogen
Ik epauleer en Miel zegt „Blaas hem nou
WLADAMKENAHTJILAKA een
karbouw
Ik jaag nooit meer, ongkos-nja veel te hoog
En thuis bij Toet is altijd lekker droog
Mijn spuit zo saai, hangt altijd aan de wand
Si-Miel dan ook, hij zweert met linkerhand
NJOOTJE
(auteursrechten voorbehouden)
weg te trekken en een ander gebied op te
zoeken. Wat hij ondervonden had, was, die
loden kogels waren er de onaangename bewij
zen van, dat wanneer hij langer in de nabij
heid bleef, om eerst ook nog de naburige
ladangs met een bezoek te vereren, de bevolking
de gelegenheid kreeg om een vervolging te
organiseren. Dit was het geval geweest heel
in het begin van zijn loopbaan als maraudeur.
Door het heerlijke en vele voedsel aangetrok
ken, was hij heel lang in een zelfde streek
blijven rondzwerven wat in de regel de
meeste olifanten doen, hetzij alleen of in
kuddeverband met het gevolg, dat men hem
had kunnen opsporen. Meer door geluk dan
wijsheid had hij kunnen ontkomen, zij het dan
ook met een paar schotwonden, welke gelukkig
voor hen, geen van alle levensgevaarlijk waren.
Nadat hij zich vele dagen had schuil gehouden
in het diepst van de rimboe om zijn wonden
te laten genezen, was hij op een nacht toch
weer een kleine ladang binnengedrongen, om
zich weer eens flink te goed te doen aan de
opgeschuurde padi, als welkome afwisseling
na al die tijd te moeten hebben leven van wat
het bos opleverde.
De bewoners, wakker geworden door het woe
dende gekef van de honden, toen zij de olifant
roken, hadden gedacht met een gewone solitair
te doen te hebben, en hem dus te kunnen ver
jagen door het slaan op ledige petroleum
blikken en het afvuren van hun voorladers.
Maar instede dat hij wegliep, was een woeden
de aanval gedaan op de huisjes waar het
schieten vandaan kwam.
Misschien waren het de nog niet helemaal
geheelde wonden, die hem er aan herinnerden,
dat mensen als deze ladangbewoners er schuld
aan hadden. Misschien hadden de honden hem
zenuwachtig gemaakt met hun gekef, en door
de onmogelijkheid ze te pakken te krijgen.
Nadat deze orkaan uitgewoed had en rust en
vrede weergekeerd waren op het plekje grond,
dat door noeste vlijt en hard werken op het
voortwoekerende oerwoud veroverd was ge
worden, bleek dat er twee doden en vier zwaar
gewonden waren.
De volgende morgen had men een vervolging
georganiseerd, en afgaande op de normale
gewoonten van olifanten, had men niet zo n
bijzondere haast betracht, en had liever nog
enige mensen, bewapend met voorlaad-gewe
ren, afgewacht, die van naburige ladangs
moesten komen. Men nam aan, of na een
overvloedig maal, zou de olifant nooit zo
ver weg trekken, alvorens op een rustig plekje
zijn siesta te houden gedurende het warmste
deel van de dag. Eerst toen men over vol
doende geweren beschikte, was men op stap
gegaan. Doch hoe men ook had gelopen en
volgehouden, dagen lang zelfs, de moordenaar
had men niet kunnen achterhalen.
Wijzer geworden, had hij zich blijkbaar niet
veel rust gegund, hetgeen men had kunnen
opmaken uit het geringe aantal gevonden
rustplaatsen. Hij had hun telkens en telkens
op een dwaalspoor weten te brengen, Nu eens
door op zijn sporen terug te keren, daar waar
de grond hard was en het dus moeilijk viel na
te gaan, in welke richting de meest verse gin
gen. Dan weer door het beschrijven van grote
cirkels, die hij meerdere malen doorliep, om
dan tenslotte de bedding van een snel stro
mend riviertje met zandige bodem te volgen.
Ten leste had hij kans gezien zijn spoor voor
goed onvindbaar te maken, door eerst geruime
tijd dezelfde weg te kiezen, een nacht te voren
gemaakt door een kleine kudde olifanten, en
waar deze zijn eigen spoor voor de tweede
maal kruiste, het zijne weer te volgen, echter
in tegengestelde richting, waardoor hij zijn
vervolgers in de rug kwam.
Eindelijk had men de vervolging moeten
opgeven, want men had het nutteloze ervan
wel moeten inzien. Ook het werk kon niet
langer wachten. En van die tijd af dateerde
het zonder noodzaak doden van mensen, dat
hem de bijnaam bezorgde van „De Doder".
Vele, vele jaren hadden deze strooptochten
reeds geduurd, en talrijk waren ook de slacht
offers: mannen, vrouwen, ja, zelfs kinderen,
die de in bezitname door de Doder van wat
hij begeerde niet hadden kunnen eerbiedigen
door het bewaren van een doodse stilte!
Talrijk waren de pogingen geweest om aan
deze strooptochten en moordpartijen een eind
te maken, maar steeds was succes uitgebleven.
Steeds had hij weten te ontkomen, geholpen
door zijn snelheid, uithoudingsvermogen voor
al listen, om dan plotseling daar weer op te
duiken, waar men hem het allerminst had
verwacht. En dan liefst op tijdstippen, geheel
in strijd met de gebruikelijke gewoonten van
olifanten. Ja, hij schroomde zelfs niet om op
klaarlichte dag een ladang binnen te stappen!
Het was alsof hij begreep, dat juist dan de
minste kans bestond om tegenstand te ont
moeten, omdat de weerbare mannen op dat
uur van de dag meestal van huis waren en in
het bos vertoefden. En dat hij op die manier
ook een veel grotere voorsprong verkreeg op
zijn eventuele vervolgers, Want een eventuele
vervolging, kwam pas de volgende dag op
gang, nadat eerst diverse andere jagers waren
geroepen. En in het duister, juist voor de
avond viel, wanneer men thuis kwam en het
bericht kreeg, dat de Doder weer eens zijn
slag had geslagen, dat durfde niemand
Van alles had men geprobeerd. Premiën waren
uitgeloofd geworden, die men telkens had
verhoogd. De allerbeste jagers hadden hem
achtervolgd, soms weken lang, maar hij was
alle steeds te sluw af geweest. Men had het
geprobeerd met vangkuilen, springlansen en
valbomen. Maar alles was tevergeefs gebleven.
Steeds had hij zij het dan soms ook niet
zonder kleerscheuren er levend van af kun
nen komen. En zijn humeur was er door die
voortdurende jacht niet beter op geworden!
Spoedig genoeg was er een tijd gekomen, dat
hij al die listen en valstrikken om hem on
schadelijk te maken kon ontlopen, omdat hij
door schade en schande geleerd had ze te on
derkennen. Een tijd dat zijn faam en berucht
heid zo was aangegroeid, dat men hem min of
meer was gaan beschouwen als een legenda
rische en heilig dier.
Ja, men was zelfs zo ver gegaan, om geregeld
aan hem te offeren, om op deze wijze zijn
goedertierenheid te kopen! Een tijd, dat een
jager voor geen geld en goede woorden de
beschikking had kunnen krijgen over gidsen
of dragers, nog minder berichten zou hebben
weten los te krijgen betreffende zijn bewegin
gen en vermoedelijke verblijfplaats, indien hij
te kennen zou geven, dat het hem om de
Doder te doen was.
Volgens hun overtuiging zou dat slechts zijn
wraaklust hebben opgewekt, en daar men hem
toch niet zou kunnen doden immers in hun
ogen was hij langzamerhand onkwetsbaar ge
worden! zouden ze dus hunne bemoeiing
en duur moeten bekopen, misschien zelfs met
verlies van eigen leven. Het was n.l. enige
malen voorgekomen toevallig natuurlijk
dat de Doder juist op die ladangs slachtoffers
had gemaakt, waarvan de bewoners het meest
intensief hadden meegewerkt om aan zijn le
ven een eind te maken. En het volk had hierin
al spoedig een omen gezien verre van onaf
hankelijkheid van het toeval, maar resultaat
van een doelbewust optreden om wraak. Want
hoewel Islamieten, was hun gedachtengang
omtrent de hen omringende wereld nog zeer
primitief, en konden zij oorzaak en gevolg
niet in hun juiste verhoudingen zien.
(Wordt vervolgd)
12