B m VOOR ONZE BIBIT Tante Mieke Uit een Indisch A.B.C.-boek Lieve allemaal, Hoe is het met iedereen? Genieten jullie allen van het „tropische" weer? Verrukkelijk, hè, die warme zonnedagen? W,ij zijn al een och tend naar het strand geweest, met ons hele gezin op tweede Pinksterdag. Broodjes mee, de meisjes in zonnepakjes, voor onze zoon een emmertje en schepje mee, en daar zaten we dan lekker in een kuil, die we eerst gegraven hadden, want we zochten beschutting tegen de harde wind. De meisjes zochten schelpjes, en mochten een ritje op de ezeltjes maken, ze gingen pootje baden en gooiden elkaar nat. Philip, ons joggie, was enthousiast voor de vele reclame-vliegtuigjes in de lucht en de zeil- en motorboten in zee. De zee zelf in al haar wijdheid vond hij maar onbegrijpelijk, en al dat zand om ons heen imponeerde hem ook al. „Gote wate, gote zandbak" was zijn com mentaar. En ofschoon het voor ons idee niet eens zo stampvol was aan het strand, moesten we toch wel een paar keer voor een bal weg duiken, en kregen ladingen zand over ons heen als er een groepje kinderen langs ons heen rende. En natuurlijk ging als vanzelf mijn herinnering open aan de stille, Indische stranden, waar je nooit een ander tot last hoefde te zijn, je zocht elk je eigen stukje strand op, waar je naar believen ging pick nicken. Tussen enkele klapperbomen, (dat was het aardige van het Indische strand, dat er tot vlak aan de zee klapperbomen en soms ook andere groeiden) maakten we van sarongs een kleedtent. Daar werden ook zo lang de tassen met boeras en ketoepat (rijstlekkernijen) bewaard, tot iedereen genoeg had gezwommen of pootje gebaad. Mijn vroegste strandherinne- ring gaat terug toen ik een jaar of vier, vijf geweest zal zijn, en we zo'n juist genoemde picknick hielden aan de westkust van Bantam, bij Laboehan. Ik herinner me nog zo goed mijn verrukking bij het zien van de grote, ge piekte schelpen, die de zee op het strand gooide. Jammer genoeg konden we er niet één gave bij vinden, overal was wel een piek gebroken. Toch hebben we de mooiste er nog van meegenomen. Evenals van die grote ronde schelpen, waar oma's, moeder en tantes zo graag kousen op stopten en waar je zo prachtig de zee in kon horen bruisen als je ze aan je oor hield. Ze waren soms heel mooi gevlekt. Van die zelfde picknick herinner ik mij nog, dat mijn jonger broertje in zijn eentje aldoor verder liep langs het strand, ver van ons af. Dat heeft op mij toen een diepe indruk ge maakt, de zee was ook zo wijd, het strand zo eindeloos, en dat stipje in de verte, dat mijn broertje was, zó nietig, toen heb ik voor het eerst bewust gevoeld hoe machtig en oneindig groot God's schepping wel was, zee en land, en het stipje dat de mens was, als verloren in die ruimte. Wat was ik opgelucht, toen een paar ooms of mijn vader dat weglopende broertje inhaalden en terugbrachten. Pas toén kon het meegebrachte lekkers me smaken. Verder herinner ik me nog, dat we behalve schelpen ook pitten opraapten om mee te spelen. Hoe de boom er uitzag waar ze aan groeiden weet ik niet, misschien waren het ook maar struiken, dat kan best. Ik weet alleen nog, dat de pitten rond en grijs waren met een donkerder grijs plekje er op, waar de kiem moest zitten. We haalden ze uit een soort bolster, of in elk geval uit een vruchtedop. Ze waren ongeveer zo groot als een knikker en we raapten er zakken vol van op. Er werd thuis mee gespeeld, geknikkerd ook wel, want ze waren aardig rond, iets ovaal misschien. Nu komt er een andere herinnering bij me op. Mijn vader tenniste graag, de baan was vlak bij ons huis. We woonden toen in Pandeglang. Tijdens een spelletje tennis vloog er eens een wesp achter mijn vader's brilleglazen. Hij kon zo gauw niet wegvliegen, voelde zich gevangen en stak mijn vader in het ooglid. Die sloeg wel meteen zijn bril af, maar de prik kwam toch zó lelijk aan, dat mijn vader met een voor ons kinderen onherkenbaar gezwollen gezicht thuis kwam. Wat er aan gedokterd is weet ik niet meer, wel weet ik, dat de zwelling niet gauw over wilde gaan. Tot er een oud vrouwtje bij onze baboe op bezoek kwam, die een middeltje wist. Maar misschien was er niet zo een, twee, drie aan te komen, zei ze, want het ging om een speciale grijze pit, die aan het strand groeideNou, dat trof prachtig, we hadden er nog een schoenendoos vol van. Deze pitten nu moesten fijn gestampt worden, met olie aangelengd, en misschien nog wat anders ook, en dan regelmatig van dit smeerseltje op de ontstoken, gezwollen plek uitwrijven. Het hielp. Daar moest ik allemaal aan terugdenken, hier op het Scheveningse strand. Hebben jullie wel eens schelpen gezocht? Moet je eens, als je van de zomer in de gelegenheid bent, wat rond kijken aan het strand. Je zult zien, dat je er dan vanzelf toe komt je te bukken en af en toe een schelpje uit het zand op te rapen. Eenvoudige schelpjes maar toch, als je goed oplet vind je ze in verschillende kleuren: witte, blauwe, rose, bruine, paarse, gele, grijze, gestreepte, geribbelde, gladde enz. Als je eenmaal begint er aandacht aan te besteden zul je steeds méér gaan vinden, andere soorten, mosselschelpen, slakkehuisjes, kinkhoorntjes, of van die sabeltjes, soms vind je ook wel sepia's, (je weet wel, die kalkachtige rugpla ten van inktvissen, die hang je ook in vogel kooien, zodat de vogels hun snavels er aan kunnen scherpen) en dan zijn er natuurlijk de zeesterren, die je in gedroogde toestand kunt bewaren. Kijk, als je van deze en die een paar opgeraapt hebt kun je al van een begin van een schelpenverzameling spreken. En dan ga je vanzelf proberen er steeds meer exemplaren bij te krijgen. Als je heel gelukkig bent heb je misschien nog wel een oom of tante of een kennis, die in Nieuw Guinea geweest is, daar waren ook prachtige schelpen. Zo werd ik door een zuster van mij verrast met een stuk heel mooi koraal, dat ze zelf van een rots geplukt had. Toen was het zacht-lila, nu is het spierwit geworden. Het is het sierstuk uit onze schelpenverzameling. Dat snap je wel. Nu lieve Bibits, tot de volgende keer. Allen hartelijk gegroet en beste wensen van jullie TANTE MIEKE Misschien vindt de bibit van tante Mieke het leuk ook eens kennis te maken met een Indisch A.B.C. Jullie kennen natuurlijk allemaal wel het: A is een aapje, dat eet uit zijn poot... en ga zelf maar verder. Natuurlijk staan er in dit A.B.C. een heleboel woorden waarvan je niet weet wat het betekent. Streep ze maar eens aan en vraag dan aan een van je ouders er van te vertellen. Wedden dat ze zich ineens weer een of andere leuke gebeurtenis herinneren van toen ze zelf nog klein waren? En nu je straks toch vakantie hebt, en het ik hoop eigenlijk van nietmisschien zo nu en dan regent, probeer dan eens op zo'n regenachtige dag dat verhaaltje op te schrijven en stuur het naar de redactie van Tong-Tong. Als je IKS op de enveloppe zet krijg ik het wel. En als je nu een erg mooi verhaaltje hebt gemaakt dan krijgt het een plaatsje bij tante Mieke. Goed? Nu weet ik werkelijk niet wat ik moet wensen. Veel verhaaltjes is misschien! veel regen, of mooi weer en helemaal geen ver haaltjes? Doen jullie toch maar je best. IKS A is de atap, die men legt op de daken, B is de bamboe, daar men huizen van kan ma ken, C is een cent, daarvoor koop ik kwee kwee, D is een dikkert, die lust er wel twee, E is de eekhoorn, die leeft in de bomen, F is het fruit, daar hij niet bij kan komen, G is de gardoe, daar de tong tong in hangt, H is de haak, daar men dieven mee vangt, I is de inktvis, die men bakt in de pan, J is een jongen, die houdt er niet van, K is een koelie, met rijst in een karong, L is een luilak, die zit in de warong, M is een mandoer, een deftig heer, N is een naaister, die naait maar weer, O is een oor, aan het hoofd van Keetje, P is papa, die knort maar een beetje, Q is een q, waar ik niet meer van praat, R is een rongeng, die danst op de maat, S is een sampan, die vaart op de zee, T is een tandoe, daar reist men veel mee, U is een ulevel, van Cavadino en Co, V is een vader, die geeft ze aan Njo, W is een warong, waar men alles kan kopen, X is een letter, die laat ik maar lopen, Y is een ijskist, die staat in een hoek, Z zijn de zoentjes, die ik krijg voor dit boek. INDIE Jrg. 1935/36, Lt. 311 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 17