Abonneert U op Tong-Tong EEN APARTE BESCHOUWING PANTUNS Het is eigenlijk een wonder dat Maria Dermoüt zo n grote lezerskring heeft en ueberhaupt op de boekenmarkt is kunnen verschijnen. Haar „stijl" verschilt zó radicaal van alle heden daagse schrijvers en schrijfsters, ze heeft een zó volslagen gemis aan interesse voor heden daagse literatuur-elementen als sensatie, tempo, „timing", crime, geweld, lawaai, sex, harts tocht, „model" (roman, short story, etc.), pessimisme, decadentie, tendenzen (politiek, religieus, moralistisch, cultureel, enz.), dat zij voor verreweg de meeste mensen niet „lees baar" is. Ik weet trouwens uit ervaring dat prominente literatuurkenners, haar „ook wel lezen en bewonderen, maar..." Als Maria Dermoüt dit alles niet is (ik spreek niet van „was", want ze leeft nóg en zal vele andere schrijvers nog lang overleven), wat is ze dan? Maria Dermoüt zal wel altijd onindeelbaar blijven bij welke literatuurgroep ook (zoals b.v. ook Multatuli op zijn wijze onindeelbaar is). Pas wanneer men wat rond kijkt in de Aziatische literatuur „herkent" men Maria Dermoüt op slag. Hier is dezelfde levensbeschouwing, dus ook dezelfde „stijl" en penhantering als in de Gulistan, de Sha- kuntala, de Mahabarata, het Verhaal van ,/Genji, de Gita Govinda, enz. enz. Ook hier de volkomen onverschilligheid voor de factor Tijd, voor historische acuratesse, voor „timing" in opbouw van het verhaal met wetten van oorzaak en gevolg, schuld en boete, etc., maar een soort mystiek boven al deze waarden zijn. Daardoor is de Aziatische literatuur, daardoor is ook Maria Dermoüt, nooit „oud" (al zijn de verhalen oud). Omdat haar figuren de biografische afronding en plaatsing missen, karakteristiek voor Wes terse literatuur, ontstaat het gevoel bij de lezer, dat ze niet „voorbij" zijn, dat hun leven een eeuwige terugkeer vindt in alle generaties. Voor ons modern gevoel heeft ze iets sprookjesachtigs, iets dromerigs, als een ouderwetse zwijgende film b.v., waarin alles kalmer, waardiger, maar ook doordringender gebeurt dan in al die wilde, luidruchtige ge luidsfilms van vandaag. Ook doen haar ver halen denken aan de „yarns" van oude zeelui, aan vertellingen van oude Amboinnezen of Javanen. Men wiegt zich in deze verhalen. Zelfs zo'n heel kort verhaal als „De Haaien- vechterzonder begin of einde, zonder sen satie, is een wonder op zichzelf, als men het vergelijkt met al die moderne verhalen over actuele gevechten met haaien van skindivers. Het actuele feit, zelfs de naam of het motief is onbelangrijk en wordt meer terzijde gescho ven. Blijft over dat wonderlijke soort mens, het eeuwige soort mens, dat het gevecht met de haai zoekt om ondoorgrondelijke redenen. Volgens westerse begrippen zou men Maria Dermoüt een sprookjesverteller kunnen noe men, en dat includeert de alles omvattende macht van het sprookje, dus niet de weeë zoete muisjes-kabouters-dingen van vandaag, maar Perrault: Blauwbaard, Klein Duimpje: de vrouwenmoordenaar, het verschrikkelijke ge heim, de mens die zijn eigen kinderen opeet. Gruwelijk, maar reëel als menselijk lot... ergens... onder zekere omstandigheden... Is zo'n figuur als Amat, de Man die Slaat, niet veel boeiender en afschrikwekkender, noch tans reëeler, dan de likkebaardend met veel ordinair detail afgeschilderde gangsters en lustmoordenaars van de hedendaagse litera tuur? We denken dan automatisch aan de figuren Samioen en Mah Boejoeng in „Njai Dasima". Zij bestonden; zij bestaan; zij zullen altijd blijven bestaan. Wapent U en Wee. Maria Dermoüt: „De Sirenen" Em. Querido's Uitg. Mij. Hoe vervelend en flauw zijn daarbij vergeleken zoveel moderne verhalen, waarin met over dreven veel (en alsmaar de plank misslaande) uitwijding over sensationele details een „af faire" wordt uitgemeten en afgemaakt. En dan al... Neen, veel zogenaamde westerse schrij vers verstaan de kunst van schrijven niet. Er zijn romances en verhoudingen in Maria's ver halen maar geen uitwijdingen als van geprik kelde HBS-ers over dessous en intimiteiten zijn nodig om de lezer duidelijk te maken (als hij lezen kan en een beetje beschaafd) wat liefde zijn kan. Maria, „she is every inch a lady" en een aristocrate onder de plebejische best-sellers van vandaag. Het is te hopen dat zij ooit verstaan zal worden althans in wijder kring dan nu gebeurt. Eén ding blijft nochtans een feit: ze blijft moeilijk toegankelijk ook voor hen die toch graag willen. „Ze schiet niet op", „ze is zeu rig", „ze doet of we kleine kinderen zijn", „ze loopt weg als het juist spannend zou kun nen worden", „ze mist telkens weer de kans om een ideaal motief raak uit te beelden", ziedaar enkele meningen die ik mocht horen. Ik geef het direct toe. Wie gewend is aan Mickey Spillane, vindt ook een „Rashomon" of „In het Bamboebos" maar vervelend. Het lijkt of ze „eindeloos in herhalingen vervalt". Dat is waar. Hoe zijn wij het refrein ontwend geraakt. Kunnen wij de refreinen in de zangen van Gita Govinda nog appreciëren? Of de eindeloos terugkerende rollers aan het verlaten strand? Wij met onze Deauvilles en San Tro- pez met bikini's, Seven-up-parasols en cock tails? Onze hijgende jacht naar altijd meer en altijd anders? Dit is geen recensie in de gebruikelijke vorm, maar een persoonlijke en in vergelijking met Oosterse literatuur geschreven beschouwing. Ik weet namelijk werkelijk niet wat ik zou moeten zeggen als Westers letterkundige - wat ik ook niet ben. Maar zelfs als zodanig meen ik dat deze beschouwing wel een plaats in Tong-Tong hebben mag. TJAL1E ROBINSON Dit boek verkrijgbaar bij: Algemene en Wetenschappelijke Boekhandel PAAGMAN Prijs 8.90 Frederik Hendriklaan 217B 's-GRAVENHAGE Telefoon 54.37.00 - Postgiro 185783 Telor itik dan Sanggora Pandan tcrletak dilangkahi - Darahnja tilik di Singapora Badannja terhantar di Langkawi Wanneer men deze pantun, die ik opgenomen vond in TT van 15 mei p. 10 leest, dan is men geneigd te denken dat hier enige regels onzin worden gedebiteerd. Vertaalt U maar even mee: Eendeneieren uit Sanggora Over een op de grond liggende pandan-mat stapt men heen Zijn bloed vloeide in Singapore Zijn lichaam ligt te Langkawi of, als we het willen laten rijmen, zo dat het prettig in het gehoor ligt: Eendeneieren uit Sanggora komen Blijf met je schoen van een pandan-mat af Singapore zag zijn bloed stromen Hij ligt te Langkawi in het graf Dat deze pantun echter allerminst onzinnig is leert ons de Engelse geleerde Sir Richard O. Winstedt. Hij verklaart namelijk deze pan tun uit diens herkomst. Hij werd gehaald uit de Sedjarah Melaju, een Maleise kroniek, vol heldenverhalen en sagen, spelend in wat men de Maleise middeleeuwen zou kunnen noemen. Het verhaal uit de Sedjarah Melaju, waar deze pantun op slaat is dan als volgt. Uit Pasé komt op een dag te Singapore aan een zekere Tun Djana Chatib, een dolend fakir zou men hem kunnen noemen, ver van huis zwervend in den vreemde. Voor het paleis van de vorst aldaar gekomen, ziet hij uit één der vensters de vrouw van de vorst hem verliefd aankijken. En om indruk op haar te maken splijt hij dan met zijn magische blik een pinangstam in tweeën. Maar de vorst heeft alles gezien, laat Tun Djana grijpen en hem doden. Hij sterft te Singapore en wordt, om welke reden vertelt de Sedjarah Melaju niet, te Langkawi begra ven. Wanneer we nu deze nieuw verworven kennis op de bovenaangehaalde pantun toepassen dan zien we het volgende. In pantuns staan „eendeneieren" symbolisch voor de „doler", zonder vrienden ver van huis en daarom zeer „breekbaar". Vaak ook krijgen kippen zo'n eendenei om uit te broeden, wat dan een soort „koekoeksjong" oplevert. Tun Djana is daarmee afdoende getypeerd Singgora is een verafgelegen plaats en dient om te benadrukken dat Tun Djana Chatib van verre komt. Dat juist déze plaats gekozen werd lijkt mij om het rijmwoord gedaan. De pandan-matten zijn de zachte witte matten van de bladeren van de pandanus gevlochten, waarvan het onbeleefd is ze met geschoeide voet aan te raken. Bij overdracht staat dit voor de mooie vrouw van hoge afkomst die zich aanbiedt aan haar minnaar maar tegenover wier avances men maar beter heel voorzichtig kan zijn De volgende twee regels spreken, in het licht van het verhaal voor zichzelf. We zien dus dat in die pantun, sterk samengeperst, zich een klein compleet geschiedenisje bevindt, een soort miniatuurtje of vignetje, dat met fijne pennelijntjes iets uitbeeldt, waarvan men eerst niet goed ziet wat het is, maar waarin bij nauwkeuriger beschouwing allerlei figuurtjes herkent. Bij de andere pantuns is het weer zo, dat de (Lees verder pag. 22) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 11