HOE DE RIJST ONTSTOND Een spijze die nimmer verveelt Mist op de Poentjak De vorst der Goden, Batara Goeroe, had van zijn bijzondere macht gebruik gemaakt om een prinses te scheppen van wondere schoonheid, die hij noemde: Retna Doemilah, het glanzende juweel. Maar zijn vaderlijke genegenheid ging aldra tot liefde over en hij begeerde haar tot vrouw. Eerst weigerde zij vol afschuw, want zij beschouwde hem als haar vader. Maar toen hij bleef aandringen, stemde zij ten einde raad toe, mits hij haar drie zaken zou weten te verschaffen, en wel: een gamelang die klinkt zonder geslagen te worden, een kleed dat nooit verslijt en nooit verontreinigd zou kunnen worden en een spijze die nooit verveelt! Batara Goeroe zond nu een afgezant, Koelo Goemarang, naar de aarde om die drie zaken te zoeken. Maar toen deze afgezant op de aarde kwam, ontmoette hij Dewi Sri, de echtgenote van Batara Wishnoe, en werd smoorlijk ver liefd op haar. Maar Dewi Sri wilde niets van hem weten en veranderde hem in een wild op een hoekje van de sawah dat er voor is ingericht, een klein bamboe huisje staan, staan de op een staak, fraai versierd met franje van jong klapperblad. Het is de pipoehoenan, het offerhuisje voor Dewi Sri. Daar zal haar wor den geofferd vöör de oogst, de snit(panen) zal beginnen: het Ngalin-feest. Op de weg naar dit offerhuisje staan een paar erepoortjes gemaakt van soelankar-takken om Dewi Sri de weg te wijzen. Een oude man, een Kjai iemand die in de reuk van heiligheid staat is de toekang-ngalin en op hem rust de verant woordelijkheid van dit offerfeest. In stil ge peins verzonken, staat hij bij dat offerhuisje. Naast hem op de grond een tampa, waarop in miniatuur een rijstmaaltijd, bestaande uit een tiental pakjes rijst met bijspijzen, verpakt in pisangbladeren. Verder liggen op deze tampa nog een spiegeltje, een kam en een rijstmesje, of ani-ani. Alles spiksplinter nieuwJa, Dewi Sri is nog steeds een kokette vrouw! zwijn. Maar intussen had Batara Goeroe de terug komst van zijn afgezant niet afgewacht en had het glanzend juweel omhelsd, dat dientenge volge was gestorven. Zijn droefheid was groot en hij deed alle mogelijke moeite om haar in het leven te doen terugkeren, maar tevergeefs. Hij liet haar toen begraven in het land Men- doeng Kemoelan, nadat haar naam in die van Tisna Wati was veranderd. Aan de vorst van Mendoeng Kemoelan, Makoekoewoen, droeg hij op, dat graf zorgvuldig te bewaken. En ziet, 40 dagen daarna zag deze boven het graf een lichtschijn glanzen en op het graf allerlei vreemde gewassen groeien. Batara Goeroe nu zeide dat deze gewassen de ziel van Tisna Wati bevatten en voor de mens van groot nut zouden zijn. Wat uit het hoofd was gekomen was de kokospalm, uit de romp kwamen rijst en suikerpalm, uit de handen boomvruchten en uit de voeten aardvruchten en de zaden van deze planten werden op last van Batara Goeroe onder de mensen verdeeld. Maar ondertussen had Dewi Sri nog altijd last van het wilde zwijn dat eens Koelo Goe marang was geweest, en dit werd zo erg, dat zij de goden verzocht haar op dezelfde wijze te doen verdwijnen als Tisna Wati. De goden willigden haar verzoek in, en zo verdween ook Dewi Sri. Waar zij verdween, groeiden ook na 40 dagen dezelfde gewassen als op het graf van Tisna Wati, maar met dit onder scheid, dat de rijst uit het lichaam van Dewi Sri gegroeid in water moest worden geplant, in tegenstelling met die uit het lichaam van Tisna Wati gesproten, die als droge rijst, als gogoh, moest worden verbouwd. Het everzwijn, eens Koelo Goemarang, werd door Batara Wishnoe gedood, maar veranderde zich toen in allerlei plagen (omo's) om, ook na zijn dood, het rijstgewas te teisteren. Dewi Sri en Batara Wishnoe incarneerden zich in de vorm van de vrouw van Makoekoewan, de vorst van Mendoeng Kemoelan, en in Makoe- koewon zelve. Zij leerden en gaven raad aan het volk omtrent de verbouw van de rijst, en alle plechtigheden die men er bij in acht moet nemen. Zij leerden het volk ook, in de ge daante van glatik, het rijstvogeltje, dat pluim voor pluim met de snavel elk rijstkorreltje afzonderlijk aanpikt en pelt, hoe geoogst moet worden, vandaar dat tot op de huidige dag de rijst op Java en veelal ook in andere delen van de archipel, nog pluim voor pluim, nog aar voor aar wordt geoogst. Dewi Sri bestaat nog met al haar macht, met al haar liefde voor de rijstbouw, en in het westelijke deel van Java, speciaal in het hoog land van de Preanger is ze immer in hoge ere. Dan zien we. als de padi-oogst zal beginnen Oogst danklied opneemt. En wanneer dan al de padi is gebost en een ieder als plant- en snijloon haar deel naar huis heeft meegenomen om het in de loemboeng te bewaren, dan is het feest gedaan en heeft ook de trouwe beschermster haar deel gehad in de dankbaarheid en liefde van het volk, voor haar goddelijke gave, „de spijze die nooit verveelt". Vroeger werd aan genomen dat de rijstcultuur door de Hindoes werd ingevoerd op Java, waar voordien slechts gierst werd geplant, vandaar de naam „Dja- wa Dwipa", gierst-eiland. Latere onderzoekingen hebben echter uitgewe zen, dat reeds lang voor de komst der Hindoes, op Java en Bali reeds een zeer op hoge voet staande natte rijstcultuur bestond, zodat het niet waar schijnt te wezen dat de bevolking zich hoofdzakelijk voedde met gierst. Dit kan men bewijzen, dat alle benamingen t.b.v. de rijstcultuur niet zijn afgeleid van het Sanskriet. Dat neemt echter niet weg dat de Hindoes een grote invloed hebben gehad op deze rijst cultuur, wat o.a. ook blijkt op het voortbe staan van de rijst-mythen van Hindoe-oor sprong, dank zij hun hogere beschaving. J. C. H De toekang-ngalin ontwaakt uit zijn overpein zingen en maakt een sembah en zoekt nu heel zorgvuldig een 5-tal mooie aren uit, waarvan hij een soort poppetje vlecht, als zinnebeeldige voorstelling van Dewi Sri. Het poppetje wordt met een wit lapje getooid (het kleed dat nooit verslijt nog vuil wordt). Vervolgens neemt hij de tampa op en stelt zich daarmee voor het offerhuisje, daarbij de godin smekende 't offer te willen aanvaarden, waarna hij alles in de pipoehoenan zet. Daarna slaat hij een witte doek over het hoofd, knielt neder en bindt 5 uitgezochte padihalmen bijeen als zinnebeeldige voorstelling van de Iboe-paré (pemantènan), de moeder of het vruchtbaarheidsbeginsel van de rijst. En wanneer nu ook dat in de pipoe hoenan is geplaatst en hij de zegen van Dewi Sri voor de oogst heeft ingeroepen, kan de snit beginnen. Daar komen ze reeds aan, de vrouwen en meisjes in hun mooiste kleren en in een oog wenk zijn ze tussen de halmen verdwenen, het hoofd veelal door een bonte doek gedekt, tegen te felle zonnestralen. Dat snijden, aar voor aar, gaat vlug van de hand en het duurt niet lang of de padi is gesneden. Daar zien we een paar mannen die zware bossen padi aan dikke bamboestokken wegdragen (renkong) in een trippelpasje. Door het zwiepen van de bamboes en het heen en weer schuren van de draagtouwen, ontstaat een eigenaardig pie pend, zingend geluid: die in de oren van de Indonesiër zo welkome muziek is voor Dewi Sri bedoeld die dat geluid als een aangenaam Enkele jaren geleden bezocht ik met mijn zoon een tentoonstelling van oude Japanse kunst. Voor een scherm uit de 16e eeuw, geschilderd door Hazegawa Töhaku, voorstellende pijnbo men die uit de nevelen oprijzen, bleef ik verrast staan. „Dit", zei ik tegen de jongen, „heb ik nog niet zo lang geleden in werkelijkheid gezien. Het was zó mooi, dat ik getracht heb het te beschrijven, maar dit is me nooit gelukt. Wat ik niet zeggen kon, staat hier nu uitgebeeld, met inkt op papier". „Waar was dat?" wilde de zoon weten. „Ik ging met de auto van Djakarta naar Ban doeng, over de Poentjak, het scheidingsge bergte tussen de vlakte en de Preanger. Op de hoogste top gekomen stapten we altijd even uit, want niets was mooier, dan de vlakte beneden je te zien liggen, overgoten door zon licht. Als het heel helder weer was, kon je zelfs de Javazee zien. Deze keer was het anders. Achter ons was de mist op komen zetten. Wolkensluiers dreven door kloven en dalen om tot rust te komen tegen de voet van de bergen. De mist lag beneden ons als een dikke grijs-witte deken, zelfs alle geluid was verstild. Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld als toen, zo alleen. Maar boven de mist, iets beneden ons, staken de toppen van vier dennebomen. Ze leken te drijven op een kalme zee. Hun toppen wezen als een vinger naar boven, naar de heldere blauwe hemel. Het was als een symbool. Ik heb het nooit kunnen vergeten". IKS Rijstmesje of ani-ani 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 9