Als suurkool, ken ook Die moeilijke namen Brieven van abonnees Kinderen zijn ofschoon zelden engelachtig de pinkelende sterretjes in meester- of juffrouws vaak duistere discipline-nacht,... de verzachtende balsem op de wonden in hun kwetsbare opvoedersziel. Keesje met het litteken is er zo een. En Jozef Latuperisa op de voorste bank. Keesje heeft aan zijn uiterlijk al heel weinig bijzonders, hij verschilt niet veel van diverse andere jongens uit die overladen klas. Ze hebben allen dezelfde grappige wipneus, de zelfde wijd van elkander staande fletsblauwe ogen zonder wimpers, het zelfde stoppelige varkenshaar. Alleen is er bij hem dat zigzag gende litteken dwars over zijn voorhoofd. Een vechtersbaasje Zo op het oog heeft hij er niet het type van. Hij lijkt eerder een bedaard filozoofje. Ja, maar toch. Wie goed oplet ziet af en toe die roze schicht onder zijn varkenskuifje van kleur verschieten, bloedrood worden. Hetgeen dan toch op een zekere nuancering in het uiterlijk koele temperament zou kunnen wijzen. Zoek het maar uit. Juffrouwen en meesters tegenover veertig bengels komen aan zulke dingen niet toe. Keesje is een heel behoorlijke leerling. Ze mogen hem wel. In zijn blonde achterhoofd gaat een klokje luiden: Interessant... Dit bruine makkertje is echt iets aparts... „Blijf je hier voorgoed?" „Weet niet. Wil wel. Maar mijn mamma, zij niet senang. Nog niet. Koud... altijd koud... Terlaloe". Dat van die moeder kan Keesje weinig sche len. Voor hem komt het uitsluitend op Jozef aan. En die zegt positief dat hij wel wil (met een heel dikke „w", waar Keesje een beetje om lachen moet). „Wij spelen voortaan maar altijd samen. Kom maar eens bij ons thuis. Dat mag best". Een plechtige hoofdknik is het enige antwoord, want... logisch dat zo iets mag. Hij herinnert zich het vrije, open leven op het verre Ambon. Het pact is gesloten. Ze zijn voortaan als twee verknochte partners. Feitelijk vonden ze elkaar voor het eerst, toen er op de stoep voor de school een frisse vecht partij aan de gang was. Twee jongens uit een hogere klas waren op een even aanstekelijke als grondige manier aan het plukharen. Tassen over de straat, shirts uit de broek, koppen als boeien. Hitsende knapen en béte lachende meisjes, met evengoed paniekerige ogen, ston den er in wijde kring omheen. Oewah zei Jozef bakalai jang besar. Brani betoel deze ene... Latuperisa Jr. zakte meteen lenig als een aapje op zijn tengere hurken om rustig te kunnen genieten. Rustig? Alles is betrekkeijk, zo'n strijd heeft zijn fazen. Nah,... hij winnen... tierlijk. Ajo, ajo! Djangan takoet! Waar was nu die rust? De twee krampachtig gebalde vuistjes deinden ritmisch op en neer, hartstocht begon als een fontein uit zijn ogen te spuiten. Keesje wipte van het ene been op het andere, zijn mond half open. Ook hem boeide de praktijk van de strijdtechniek, zij het dat hij dit op andere manier manifesteerde. Gaandeweg schoof hij dichter bij de nieuwe vriend die al in een soort trance was gekomen en allerlei onbegrijpelijke klanken de lucht inzond. Met de punt van zijn schoen raakte Keesje toen even het kleine zitvlak dat twee of drie centimeters boven de straatoppervlakte losjes hing tussen de beide bruine beentjes. Dat is pas knokken niet? Hu-um, bevestigde de ander met het bekende Indische snurkje. In hechte verbondenheid lopen ze na afloop samen op. Jozef voetbalt met koolstronken en met een roestig potdeksel dat ketsend liggen blijft tegen het wiel van een broodwagen. Hier, zegt plotseling Keesje. Met eigenaars allures rammelt hij aan de klink van een der uniforme deuren en even later wordt Jozef het gangetje ingeduwd, waar meteen twee witkop jes zich bij hen voegen. Moe,... hier heb je hem nou. Mag hij meeëten? Het mag. Wel is het geen rijst, maar ook zuurkool met spek gaat er best in, alleen graait er eensklaps een schuchter bruin handje naar de enige lepel die op tafel ligt, de anderen zitten naarstig te prakken, 's Lands wijs, 's lands eer. Ze vinden hem maar een stille. Hij schranst en laat alle geroezemoes over zich heengaan. Dat wordt een latertje, maar och, bij de Latuperisa's gaat het niet allemaal zo op de klok. Keesje zal hem voor alle zekerheid wel even afleveren. Onderweg redeneren ze honderd uit. Keesje vindt het nodig nu maar eens de geschiedenis van dat litteken te vertellen. Je moet niet denken dat ik daarmee geboren ben... Verle den jaar heeft hij ook gebokst en nog wel met een jongen uit een hogere klas, groot en sterk. Maar hij ging knock-out, of je het geloven wilt of niet. Ze gaven me thuis allemaal gelijk. Ik vond het jammer dat mijn vader het niet meemaakte. Waar is jou pappa dan? Die van mij is dood hij loost een zwak zuchtje. Op zee, zegt de blonde jongen met ineens veel Beste Tong-Tong, Toen we in uw nummer van 30 april 1963 de foto zagen van een auto-demonstratietocht in 1907, meenden we in de eerste auto mijn schoonzuster te herkennen. Natuurlijk werd er een vergrootglas bijgehaald, en ja hoor, daar zagen we op de achterste bank, helemaal links Tonny Dencher zitten (nu mevr. Kriesfeld). En naast haar een van de meisjes Burck, die destijds door de kinderen Dencher als pleeg- zusjes werden beschouwd. Zij werden n.l. samen opgevoed. Ik heb direct aan mijn schoonzuster Kriesfeld geschreven, maar aangezien zij in Australië woont, duurde het even voor we antwoord ontvingen. Zij schrijft: Wat enig was die oude foto in de Tong-Tong. 't Waren de eerste auto's, die naar Tosari gingen. Anna Burck zit naast mij. Zij ging van Tosari door naar Kletak, waar haar vader woonde. De mensen, die jullie genoemd heb ben, mevrouw Kreischer en Doortje, zijn zover ik me herinneren kan, de enige van Pasoeroean, die meegingen, het waren allen vrienden en kennissen van Verwey en Lugard uit Soera- baja. Anna en ik mochten mee, omdat we door Dr. van Barmen 't Loo geïnviteerd waren. Ik was toen 17 jaar en was natuurijk excited". Tot zover mijn schoonzuster. Mevrouw Krei scher, de toenmalige residentsvrouw, zit voor mijn schoonzuster, en het kleine meisje met de donkere hoed is haar dochtertje Doortje. Misschien vindt U het aardig ook nog te horen, wat mevr. Kriesfeld me schreef over haar bruidsfoto, die ik kortgeleden in mijn bezit kreeg, een foto van ongeveer 1912. Ze beschrijft haar bruidstoilet: Weet je, toen was het de mode van ,,een open been", zoals 't toen genoemd werd. Het was een split, midden voor in de rok, tot bijna de knie reikend, en bij het lopen zag je de beentjes. De dorpse Pasoeroeanse meisjes dorsten het niet te dragen, maar Tonny Den cher had het in haar bruidstoilet! Ik had 't in Soerabaja laten maken, 't was opgemaakt met pareltjes en witte kraaltjes, tóén ,,erg beeldig". Ja, Tong-Tong moet bij iedereen, die in het heerlijke Insulinde is geweest, wel verrukke lijke herinneringen oproepen. Elk nummer donkerder ogen. Het litteken lijkt van binnenuit fel belicht te worden, het kleurt vuurrood. Keesje wil later ook marinier worden, die vader is zijn trots. Marinier,... dat betekent zeesoldaat, legt hij uit, die heb je alleen in Rotterdam. Mijn pappie heeft eens meege holpen om drie schuiten, die van ons gekaapt waren, op te brengen. Dat was erg ver weg, ik geloof in dat warme land van jou. Het stond in alle kranten. De Evertsen had een bezem in zijn mast, als je weet wat dat betekent. Jozef Latuperisa weet dat nog niet: Besem in de mas... Nah itoe! En dan zonder overgang: Morgen moet jij bij ons nassi komen eten. Jij bent mijn sobat keras. Reken maar, zegt Kees je, voor goed. Foor altijd en ewich töh In een tramhuisje gaan ze de maaltijd nog wat laten bezinken. We hebben een volle buik, of niet soms? Daar is Keesje beslist een beetje trots op. Jong Ambon beaamt beleefd. Als je rijst ge geten hebt ben je zó kenjang... Ken je haast niet meer lopen. Dan meent hij want hij is pienter een vleugje van teleurstelling bij de vriend op te merken en daarom voegt hij er maar gauw vergoelijkend aan toe: Maar als suurkool, ken óók... Ze herhalen nog wel tien keer dat ze vriendjes zijn. Voor altijd en eeuwig... LYDIA BOS VERGOUW bevat wel iets, dat je gekend of meegemaakt hebt. Om maar eens te noemen: In no. 21 staat even de beroemde Pelikaanpostvlucht ge noemd. Wij woonden toen in Djocja, ik was padvindster-leidster. We gingen met de vier p.l.'s naar Semarang. Wat een rameh-rameh! Enorm! En een enthousiasme! Die werd zelfs niet getemperd, toen er bij het naar huis gaan een geweldige slagregen viel. Wij zaten veilig en droog in onze Buick, maar er waren talloze kijkers te voet van Semarang gekomen, en er was op de weg van het vliegveld naar de stad bijna geen beschutting. We zagen een jong vrouwtje, gekleed in een kleurig japonnetje. Maar de stof van haar jurkje kromp zo erg bij het nat worden dat ze al gauw een rokje aan had, dat maar tot haar dijbenen kwam. Ze stond wanhopig te trekken, tevergeefs natuur lijk. Grappig, dat zulke kleine voorvallen je het meeste bijblijven. Dan no. 22. Met de fantastisch goede voor plaat van het residentshuis in Pasoeroean. Weet U, dat links voor het huis (op de foto niet meer te zien-) een betonnen vlaggestok stond? Zo werd hij genoemd, al spreekt het vanzelf, dat de eigenlijke stok waarschijnlijk van hout is geweest (of ijzeren buis?). Maar hij steunde op betonnen bogen, voor die tijd een hele bijzonderheid, schijnt het, want het geheel stond bekend als „het pronkstuk van Smit". Smit was n.l. de opzichter provinciale waterstaat. Zo zou ik wel kunnen doorgaan, maar U heeft, denk ik, nog wel meer te doen dan brieven met kleine herinneringen te lezen. Dus stop ik Met vriendelijke groeten van een trouwe leze res. CATH. DENCHER Op het landbouwperceel „Lilian Hoeve" stond een schooltje voor de kinderen van de kolo nisten. Het hoofd van de school was de heer Knops en zijn hulp was mej. Ikiwirang. Nu was die naam voor de Berassankindertjes moeilijk om uit te spreken en te onthouden. Dit werd op aanraden van mijn vader toen veranderd in „Een linkerwang". L. v. DOLDER

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 14