JACHT OP MELIWIS Hoe een „Baar" naar Holland schreef (II) REKENLES Si Johan is een echte Indische jongen en natuurlijk verzot op jagen. Op een zondag ging hij weer wat je noemt „er op uit' met oom Peng. Neen, deze keer eens niet op tjeleng, maar op meliwis. Jachtterrein, tambak Oesö, bij de dessa Roengkoet tussen Wono- kromo en Waroe gelegen. Nadat ze getweeën zo een paar uur hadden rondgedwaald zonder iets noemenswaardigs onder schot te hebben gekregen, besluiten ze om zich toch maar in de alang-alang te ver schuilen welke daar zo weelderig op de tam bak dijken groeit. (Wat je noemt „posteren" toch!) Zitten zij daar dus geduldig in de brandende zon te wachten tot er wat over komt vliegen. Van te voren als volgt afspraak gemaakt: als er een vlucht over zou komen, dan zou oom Peng met zijn Sauer cal. 12, dubbelloops, hammerles, éérst schieten, waarna direct daar op Si Johan zou gaan knallen met zijn Bayard cal. 28. Komt er op een gegeven moment een vlucht meliwis aangevlogen welke kennelijk de be doeling had neer te strijken op de vlak vóór de jagers gelegen tambak. Naast elkaar gezeten volgen onze nimrods de vlucht met reeds in de aanslag gebrachte spuiten. Ha eindelijk! Daar komen ze binnen schoots- bereik! Sist Si Johan tegen oom Peng: „Ajo oom! Blaas!" Komt het laconieke antwoord van oom Peng: „Sabar njo! Wachten even tot zij gaan, „vrij- wielenKLEINE TOK De juffrouw had op het bord uitgelegd mid dels voorbeelden wat „echte" en „onechte" breuken waren. De volgende lessen met samengestelde breuken en gemengde getallen. „Kijk goed naar het bord. Wie weet nu wat gemengde getallen zijn?" Een wist het en met harde stem schalde het door de klas: „Gemengde getallen zijn jongens en meisjes breuken". Algemeen gelach! Tot haar spijt moest de juffrouw zeggen: „Dat is fout, maar hoe kom je er aan?" De jongen bracht z'n hand peinzend naar z'n voorhoofd en mompelde: „Deze school, jon gens en meisjes, is gemengde school, goed. Gemengde getallen, jongens en meisjesbreuken, koh fout". Hij had toch wel nagedacht Den volgenden dag om 2 uur had de opening van de molen plaats. Hiertoe waren enkele bossen riet in de dichtst bijzijnde tuin gesneden en werden die naar de fabriek getransporteerd door een optocht, die was gevormd door het vaste Inlandsche tuin- personeel, alle Petinggie's (dessa-hoofden) uit de dessa's waarin onze tuinen gelegen zijn, te paard, en waarvan de kop gevormd werd door 2 reusachtige uit licht materiaal vervaardigde poppen, die al dansende over den weg gedra gen werden door 2 Madoereezen, die geheel schuil gingen onder de sarongs dier poppen, en waarvan men alleen de voeten kon zien. Deze moesten de beschermgoden der fabriek voorstellen. Hierachter volgde een gedragen gamelan, die aanhoudend bespeeld werd. De kar en de sapies (ossen), die het riet ver voerden, waren feestelijk versierd met bloemen en slingers groen. Ook werd hierin vervoerd de kop van een pas geslachte karbouw (buf fel). Toen deze optocht de fabriek was genaderd, werd eerst de karbouwenkop vóór de ingang begraven, ter afwering van onheilen. Hierna werd het riet naar binnen gedragen in het mo lenhuis, waar zich intusschen verzameld had den: de familie R. en alle employé's, voor zoo ver deze getrouwd waren, met hunne echtgeno ten, verder de Ass.-Resident, de Controleur- Kotta, en bijna alle Europeanen uit de stad, benevens eenige administrateurs en employé's welke allen dien dag gasten van den baas waren. De molen werd in beweging gebracht en het riet er voor gehouden. Op het oogenblik dat dit riet door de cylinders gegrepen werd, hield de Assistent-Resident een korte toespraak, door den baas beantwoord; een daverend hoerawerd aangeheven, en allen dronken we Champagne, die intusschen was ingeschon ken, en met kwistige hand werd rondgedeeld. Ik dacht, geniet, als er te genieten valt, zoodat ik dien dag wel voor een jaar Champy heb gedronken. Ze springen hier bijzonder royaal met dat goed om; er kan niets bijzonders ge beuren, of Champy komt op de proppen. Dien avond was het feest bij de familie R. in de administrateurs-woning. Dit was zeer geani meerd, waartoe veel bijdroeg het feit, dat we allen min of meer „angeheitert" waren, de baas en v. N. incluis. Ik heb een paar Amster- damsche mopjes voorgedragen, waarom het gezelschap zich half-dood lachte, maar waar voor ze in Holland geen spier vertrokken zouden hebben. We hebben veel gedanst, niets dan walsen en nu en dan een „Lanciers om uit te rusten. Jonge meisjes waren er niet, die zijn hier 5 paal in den omtrek niet te vinden, behalve een zekere juffrouw F. die een week langer in Indië is dan ik Zij woont 21/2 uur rijden hier vandaan op een suikerfabriek, waarvan haar vader directeur is; zij was nooit te voren in Indië geweest en nu onder geleide van het echtpaar v. N. uitgekomen. Zij is niet mooi, maar het is een aardig vroolijk meisje. U kunt wel begrijpen, dat de derde dag voor ons niet bepaald meer een feestdag was, want toen leed het geheele employé-corps, en dat is een mooi stelletje, aan haarpijn en/of buikpijn. Het feest was dus afgeloopen; we hadden het goede genoten en ons uitstekend geamuseerd. Drie dagen lang was het kermis geweest, drie dagen lang had de gamelan gespeeld (den derden dag met de dansmeisjes of ronggengs). en dit alles was afgewisseld met groote Inland sche optochten, defileerende voor het huis van den „Toean Besar". Den 5en Juni ben ik met mijn werk begonnen, en den 6den begonnen wij te malen. Ik ver beeld me, dat ik het drukste baantje heb van alle employé's, maar gelukkig niet het minst gesalarieerde; er zijn nog een paar lui die 75.'s maands verdienen, en dit had ook de 4e tuinopzichter, die een week voordat ik kwam is weggeloopen, zoowat bij alle emplo yé's en aan de fabriek schuld achterlatende. Hij heeft een brief aan den baas geschreven, met het verzoek zijn boeltje maar te verkoopen om de lui te betalen. Hij was geen kwade kerel, maar opgezet door zijn zuster, die bij hem logeerde, en een onuitstaanbaar nest moet zijn. Wat mijn werk aan de weegbrug betreft, moet ik zeggen, dat alles bijzonder practisch is inge richt. Ik zal U dit eens uitvoerig vertellen. Het weegbrug-gebouwtje, dat ongeveer 50 meter van de fabriek, doch op het fabriekserf staat, bestaat uit drie gedeelten; een midden stuk dat mijn kantoortje vormt, en links en rechts daarvan een overdekte doorgang. De karren met riet beladen, rijden nu de linksche doorgang binnen, en blijven op de bascule, die bijna de geheele vloer van dezen doorgang vormt, staan. Ik weeg nu door binnen in het kantoortje gewichten over een hefboom te verschuiven het geheele gevalletje: de kar met riet, de ossen, de karrevoerder en dit alles tesamen vormt het brutogewicht. De karrevoerders zijn voorzien van briefjes, in verschilende kleuren naar de verschillende tuinen, en op die briefjes, die de schrijvers in de tuinen hun bij vertrek afgeven, vul ik tel kens het bruto-gewicht in, en parapheer dat, geef hen daarna het briefje terug, waarop ze doorrijden naar de fabriek om daar af te laden. Meestal komen er een 10 a 20 karren tegelijk uit een en dezelfde tuin, dus heb ik dan mijn handen vol. Als ik bezig ben hier te wegen, staan aan de rechterdoorgang alweer verschei den karren te wachten. Deze kant is bestemd voor het wegen van de tarra. Wanneer de kar ren leeg zijn, komen ze hierheen rijden, en weeg ik ze weer, nu aan de rechter bascule. De leege kar, de sapies en de karrevoerder vormen het tarra-gewicht. Dit vul ik op hetzelfde briefje in onder het bruto-gewicht, trek dit af en vermeldt het netto-gewicht. Dit geeft dus aan; het werkelijke gewicht van het riet, dat zij vervoerd hebben. Al die getallen vul ik nu in de kolommen van een gedrukte staat, onder hetzelfde nummer en voor de verschillende tuinen afzonderlijk. De karren behooren niet aan de fabriek, evenmin als de karrevoerders gehuurd zijn. Deze zijn geheel vrij en worden voor elke rit naar het aantal picols, dat ze vervoerd hebben, betaald. Wanneer ze dus voor de tweede keer gewogen zijn, gaan ze naar den Chineeschen kassier op het kantoor, en krijgen daar op vertoon van hun, door mij geteekend briefje, betaling. Er zijn echter onder die karren-voerders echte gladakkers, die probeeren mij te bedriegen door een kerel plat boven op het riet te doen liggen aan de bruto zijde, of aan tarra zijde een paar poten van een sapie of een wiel vlak aan de rand, maar nog even buiten de bascule te laten staan. Als ik dat merk, zijn ze er bij, en krijgen ze geen betaling. Zoo gaat het maar den geheelen dag door en wordt het dikwijls half zes, soms later, voor alle karren binnen zijn. Dan begin ik ellen lange kolommen bruto, tarra en netto-cijfers, voor eiken tuin afzonderlijk, op te tellen en dat moet allemaal precies kloppen, wat een heel werk is. Hieruit maak ik twee rapporten op, een voor de baas, dat hij perse denzelfden dag moet hebben, hoe laat het ook wordt, en een voor den eersten tuingeëmployeerde, van welke rapporten een tiendaagsche recapitulatie naar de firma op Soerabaia wordt gestuurd. Om mij de briefjes aan te geven, en te helpen toe te zien, dat de karrevoerders mij niet bedu velen, en verdere werkzaamheden, heb ik de beschikking over 2 Madoereesche jongens. Ik zit hier anders lekker luchtig; 't gebouwtje is hoog van verdieping, met aan drie zijden getraliede vensters. (Slot volgt) 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 18