Mijn logé op Sabang
Doornroosje in zakformaat
Hier heeft U het hele dierenpark bij elkaar
De soos te Lawang (vóór 1930) bezat een
ruimte, die euphemistisch toneel „zaal" heette.
Daarin was binnen een bestek van weinig meer
dan 3 bij 6 passen een compleet toneel gefa
briceerd. Bij open gordijn bood de „Bühne"
geen groter beeld dan een achterbuurtkamertje
één meter hoog te zien zou geven. In
dat formaat moest eens het hele Doornroosje
sprookje zich afspelen.Als eerste tafereel
zag het publiek een voltallig koninklijk gezin
gedrieën te midden van tal van gala-gasten
(wel vier stuks) bij een feestmaal aaneengeklit
om een paar kleine keukentafeltjes, in u-vorm
met de poten naar de toeschouwers gericht
(niet het gezelschap, noch de tafeltjes, maar
de u-vorm aldus gesitueerd, begrijpt U).
In het midden achter het wat on-vorstelijk
servies van zilverpapieren bekers en borden op
papier-damast, troonden de Koning en Zijne
Gemalin, zéér nauw (tot benauwd toe) aan
eengesloten en knus op een kluitje converse
rend met de hoog-adellijk uitgedoste tafel
genoten. Ergens zat Doornroosje tussengeperst,
opvallend in beeldig wit verjaardagsgewaad.
Voor het gemak van de uitvoering zou zij aan
tafel door de boze fee de prik krijgen, die een
honderd-jarige slaap van allen in het paleis ten
gevolge moest hebben. Veel scènes liet de
afmeting van het toneel immers niet toe;
want waar kon je met de spelers heen als er
nóg meer décors en requisieten moesten ge
wisseld, dan er voor de twee verschillende
taferelen al waren. Alle spelers behoorden
juist tussen de drie bedrijven bij de hand te
blijven, om ieder hun precies ingestudeerde
toneelknechten-functie te verrichten bij de
beide decor-wisselingen. Zelfs de Koning en
de Koningin moesten meehelpen aan tafel-
afruimen en coulissen-omdraaien van paleis
scène naar bos-scène, en, 100 jaar later, d.w.z.
in de pauze, weer aan tafeldekken en coulis
sen-keren van bos- naar paleis-scène. Deze
laatste wisseling was het meest bewerkelijk,
want je kunt nu eenmaal gemakkelijker afbre
ken dan opbouwen en herstellen, nietwaar? En
het 3de bedrijf moest na 100 jaren precies zó
beginnen, zoals het 1ste bedrijf geëindigd was,
n.l. de hele verjaarspartij slapende aan het
paleis-banket.
Nu was het die middag van de voorstelling
ellendig tropisch warm en speciaal op dat
poppentoneeltje om te stikken zo heet, zodat
je stilzittend al tranen transpireerde. Vraag
niet, hoe dat bij die laatste, haastige toneel
wisseling hinderde!
Voor de Koning was het in zijn toneelknech
ten-intermezzo-rol extra naar. Het was hem
ondoenlijk, daarbij zijn zware, vorstelijk-rode,
gloedwarme mantel aan te houden. Die legde
hij dan ook af, alsmede zijn kostelijk-volle
Garibaldi-baard, door hem zelf vervaardigd
van prachtig roodbruin djagoeng-haar, aan een
ijzerdraadje bevestigd, indrukwekkend mooi,
maar in de praktijk barbaars broeiend om zijn
statig-strak geschminkt gelaat. In hemdsmou
wen en in een pendekje (want onder de ruime,
rode statie-mantel had hij in zijn zittende
koningsrol niets vorstelijks meer om 't lijf)
zwoegde hij mee aan de dècor-wisseling van het
bos, waardoor in het 2de bedrijf de reddende
prins het kasteel was genaderd, weerom naar
de paleis-zaal, waarin alles 100 jaren onver
anderd moest zijn gebleven. Er schoot in de
pauze nauwelijks wat tijd en rust over om
een glaasje stroop met selasih naar binnen te
slokken.
En toen ging dan het scherm weer op
voor het laatste bedrijf. Slapend in correct-
dezelfde houding, aan het slot van het 1ste
bedrijf aangenomen om een eeuw lang gerie
felijk te kunnen pitten, zat daar het vorstelijk
gezelschap weer samengepakt om het kneuterig
feestdisje in de 2 x 3 meter troonzaal...
Weldra zou de prins binnentreden om met
Toen ik van 1905 tot 1909 op Sabang geplaatst
was, had ik nogal eens bezoek van Infanterie-
collega's van Atjeh zelf. Ze wilden er eens
even „uit" of hadden kennissen aan boord
van de verwachte uitkomende of thuisvarende
mailboot.
Op zekere dag ontving ik van iemand, die
vroeger zelf al eens mijn gast was geweest,
een kort briefje, waarin hij me vroeg of ik
voor een zeer goede vriend van hem, die mo
menteel op Atjeh verbleef, niet dik in zijn
geld zat en binnenkort met een vrachtboot naar
Nederland zou gaan, logies had. Natuurlijk
had ik dat, ik was ongetrouwd en had dus
niemand toestemming te vragen bovendien.
Kort, zonder enige nadere informatie, luidde
het antwoord dan ook: „Hartelijk welkom".
Het briefje bevatte verder nog de mededeling,
dat de dag van aankomst niet van tevoren
gemeld kon worden, deze was afhankelijk van
omstandigheden. Ook dat was geen bezwaar.
Een puts water bij de soep en soep voor één
was soep voor twéé
En zo gebeurde het, dat ik op een morgen,
toen de dienst er op zat, huiswaarts trok. Toen
ik dat huis naderde, viel het me op, dat op
de weg er voor nogal veel mensen stonden, die
naar iets schenen te kijken op zij van mijn
paleis.
Toen ik bij de ingang van mijn erf van mijn
fiets sprong, kwam er een oude jongen het
echte type officiersjongen op me af, die mij
een brief overhandigde met de woorden: „Toe
an, deze brief is van mijn toean en die moet
ik U geven".
Dadelijk scheurde ik de envelop open en las:
„Amice, de logé, voor wie ik je een paar
weken geleden onderdak vroeg, gaat hierbij.
Hij heet Bob, een jonge olifant, die we, op
patrouille in een put gevallen, aantroffen. Bob
een tedere kus Doornroosje en allen in het
paleis weer tot leven te wekken. Diepe stilte
heerste op het het toneel. Maar onder het
publiek in de sooszaal groeide van vóór naar
achteren een gegiechel aan tot een daverend
gelach! Waaróm was dat!? Waardóór die
ongepaste hilariteit? In zijn rode koninklijke
mantel alweer danig transpirerend, sloeg de
Vorst als middelpunt van aller blikken wat
voorbarig uit zijn 100-jarige slaap de oogleden
op en... zag hij aan de voorste coulissen voor
heel het publiek zichtbaar aan een spijker
hangen... zijn volle baard! Die had hij ver
geten om te doen en zo zat hij daar na een
eeuwlang slapen, rara... clean-shaven ten
toneleHoe verrassend-sprookjesachtig was
dat détail in het schone sprookje!
M. A. OOSTWOUD WIJDENES
is op weg naar Artis in Amsterdam. Hij eet
zes kilo rijst per dag en van brood houdt hij
ook. De jongen is met Bob vertrouwd, zodat
je totaal geen last van je logé zult hebben.
Voor passage en papieren is gezorgd. Ik hoop,
dat jij en Bob het samen goed zullen hebben
even als wij het vroeger samen hadden
Je Wim.
N.B. Als ik je ronduit gevraagd had een
olifant te logeren, zou je daarvoor misschien
feestelijk bedankt hebben, dus heb ik voor
alle zekerheid maar deze list bedacht. Nog
maals het beste met Bob en wel bedankt!
Bob heeft me wat rijst en brood gekost, maar
last heb ik niet van hem gehad, olifanten zijn
nu eenmaal gezellige beesten.
Wel stond gedurende de dagen, dat Bob bij
me logeerde, steeds een grote groep nieuws
gierigen voor mijn huis. Dat was begrijpelijk,
want het was met Bob er bij nu je reinste
menagerie. Behalve mijn mooie, gitzwarte rij
paard Hector, bevonden zich binnen de om
rastering nog een echte Hollandse ezel
mijn huis stond buiten de omrastering, dit om
misverstand te voorkomen ook al afkomstig
van Groot-Atjeh, verder twee herten, een
klein aapje, een grote Sumatraanse Wau-Wau,
zo'n staartloze. Een ogenblik kwam het in me
op entree te gaan heffen tot dekking van de
onkosten aan rijst en brood, want een tweede
luitenant stikte in die dagen niet bepaald in
z'n centen. Ik had hieromtrent nog geen defi
nitieve beslissing genomen, toen van beneden,
vanuit de Baai, een langgerekte stoomfluit
klonk en Bob's boot de Baai binnen stoomde.
Alles werd nu vug geregeld en op de morgen
vlak voor het vertrek, werd Bob door zijn
trouwe verzorger naar de steiger en aan boord
geleid. Bob volgde gewillig ,in vol vertrouwen.
Daar aan boord werd de speciale passagier
stevig „verankerd".
Toen kwam het moment, dat de jongen van
boord moest en het tot Bob doordrong, dat er
iets met hem gebeurde, dat niet in de haak
was. En Bob stootte een klagend getrompetter
uit, dat ons allen, die daar van bovenaf de
heuvel de uitvaart van de boot stonden gade
te slaan, door merg en been ging. En die
klaagtonen hoorden we tot de vrachtstomer
achter de landtong verdwenen was.
In 1912 even in Holland zijnde, ging ik Bob
in Artis opzoeken. Ik vermoed, dat Bob nog
altijd dacht, dat ik, zijn gastheer op Sabang,
hem dat gemene koopje geleverd had. Want hij
negeerde me totaal
Toen ik in 1919 wilde onderzoeken of Bob
me al vergeven had, deelde de verzorger me
mede, dat Bob inmiddels was overleden.
Nooit daarna heb ik meer een olifant te loge
ren gehad! PAW1RO
9