Ervaringen van een Indisch spoorweg
ingenieur uit het begin van deze eeuw
(II)
Deze, op zichzelf interessante periode bij de Dienst van het Stoomwezen, durde
slechts enkele jaren; toen kwam een plaats in de naasthogere rang bij de spoor
wegen open en werd ik belast met het beheer van de spoorweg-werkplaatsen te
Soerabaja. Wederom had ik toen het voorrecht onder een man met bijzondere
gaven te dienen, ditmaal de Chef der Exploitatie van de Oosterlijnen der SS, Ir.
van Stipriaan Luiscius, evenals de hiervóór genoemde Ir. Ruijs ongehuwd, begaafd
en zich geheel wijdend aan zijn taak bij de SS.
BB-patrouille
Drie bijzondere opdrachten kreeg ik te ver
vullen, waarvan er één een mislukking werd,
maar de beide anderen grote voldoening
brachten. De mislukking betrof de aanmaak van
een haak voor een hijskraan op een terrein
der SS aan de haven van Soerabaja, de mond
van de Kali Mas. Ik had een uitvoerig boek
van de Duitse hoogleraar prof. Bach, hande
lend over werktuigenbouw, waarin ook de
constructie van een hijskraan behandeld werd
en ik meende daaraan ook de constructie van
de aan te maken haak te kunnen ontlenen.
Welke fout ik daarbij beging weet ik ook nu
nog niet maar toen de vorm van het smeed-
stuk zichtbaar werd bleek het zulke overdreven
afmetingen te hebben, dat deze haak het volle
draagvermogen van de kraan in beslag zou
nemen. De opzichter van de werkplaats was
gelukkig een mij bijzonder toegewijd man, die
zonder raadpleging van ,,Bach" een doelmatige
haak wist te produceren. Naast deze mislukking
stonden twee geslaagde constructies. De ene
betrof het scheppen van de mogelijkheid om
sneltreinen de postzakken voor stations waar
niet gestopt werd toch af te geven en daar
ook te verzenden postzakken op te nemen,
zulks zonder de postzakken te beschadigen.
Na veel proefnemingen en mislukkingen werd
een doelmatige constructie gevonden, die aan
het postverkeer zeer ten goede kwam. De
tweede constructie beoogde de veiligheid van
het treinverkeer te verbeteren door de indivi
duele bediening ter plaatse van de wissels op
de stations, te vervangen door een bediening
middels bij het station opgestelde constructie,
die gevaarlijke combinaties van wisselstanden
uitsloot. Ook dit werd een succes.
Behalve voor de steun, die ik bij de vervulling
van deze opdrachten van mijn chef ondervond
blijf ik hem dankbaar voor het goede voorbeeld
dat hij gaf door veel minder dan zijn voor
gangers zich van de zaken, die behandeld
moesten worden uitsluitend door het lezen
van rapporten op de hoogte te stellen, maar
integendeel zoveel mogelijk de plaatselijke
toestanden door eigen waarneming te leren
kennen en daardoor ook veel directe aanraking
met al het personeel te verkrijgen. Ik mag hier
wel invlechten, dat ik veel later in Nederland
als Dg PTT, mij deze ervaring opnieuw ten
nutte heb gemaakt.
Alweer waren het dooreengevlochten salaris
regelingen van SS en Stoomwezen, die een
eind maakten aan deze interessante spoorweg
tijd, maar dit vergoedden doordat een voor
mij nog geheel onbekend gedeelte van Indië
mijn arbeidsveld werd.
Mijn terugkeer, nu in hogere rang, maar met
volkomen gelijksoortige taak, bij het Stoom
wezen, bracht ditmaal geen wijziging van
standplaats mee: deze bleef Soerabaja, mijn
ressort was nu O. Java, Madoera, de Z. en O.
afd. van Borneo, Celebes, Bali en Lombok en
alles wat daarvan oostelijk lag.
In het zuidelijkst gedeelte van de Zuider- en
Oosterafdeling van Borneo was het in de eerste
plaats de aan de Barito gelegen hoofdplaats
Bandjesmasin, die aandacht vroeg en voorts
de aldaar uitmondende Martapoeravallei, door
de sterke ontwikkeling der belangrijke dia
mantwinning en -slijperijen, die er welvaart
en ontwikkeling hebben gebracht.
Bij mij wekte deze streek nog bijzondere be
langstelling omdat de golf van optimisme ten
opzichte van een snelle economische ontwikke
ling, waarvan in 't begin van deze beschou
wing melding is gemaakt, zich ook tot dit
gebied had uitgestrekt en ertoe had geleid, dat
door een kapitaalkrachtige Soerabajase firma,
grotendeels familiebezit van clubgenoten uit
mijn Delftse studietijd, een concessie-aanvrage
voor een smalspoortramweg in dit gebied was
ingediend, terwijl aan mij een advies over de
economische en financiële vooruitzichten van
zulk een smalspoorlijntje (60 cm. spoorwijdte)
was gevraagd, welk advies niet gunstig was
uitgevallen en m.i. gelukkig werd opgevolgd,
door teruggave van de inmiddels verleende
concessie.
Hoewel van het uitgestrekte gedeelte van de
Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, dat
zich ten noorden van de evenaar ruim zover
uitstrekt als ten zuiden daarvan, (in iedere
richting ruim 4°) nog heel wat, ook persoon
lijke ervaringen, te vertellen zou zijn, meen ik
mij, om niet al te uitvoerig te worden, wat dit
gebied betreft, tot het vorenstaande te moeten
beperken.
Ik beëindig hiermede tevens mijn herinnerin
gen aan deze Stoomwezen-periode, waarop een
geheel andere, maar voor mij ook zeer leer
zame en interessantste periode bij de SS volgde.
Bij de spoorwegen was intussen veel veran
derd.
De vorengenoemde en geroemde Chef der
Exploitatie Oosterlijnen, ir van Stipriaan Luis
cius, was inmiddels Hoofd van de afdeling
Spoor- en Tramwegen bij het Departement
van B.O.W. geworden en plaatste ook mij bij
die afdeling als zijn naaste medewerker en
plaatsvervanger. Hij toonde zich ook nu weer
de systematische, onvermoeibare werker, die
maakte, dat het een lust en een voorrecht was
hem terzijde te staan. Elke ochtend kwam hij
in mijn kamer om de stand van zaken na te
gaan en enkele van zijn aantekeningen te
bespreken. Hij zorgde voor een goed contact
met de centrale regering en daarbij in het
bijzonder natuurlijk met de Gouverneur Gene
raal, hetgeen meebracht, dat zijn voorstellen
aan de Landvoogd een, naar verhouding van
het gewicht der onderwerpen, slechts beknopte
toelichting behoefden. Het meest sprekende
voorbeeld hiervan was het volgende. Daar
Java zich uitstrekte over verscheidene breedte
graden was er groot verschil in plaatselijke
tijd zolang men die naar de plaatselijke zonne
stand regelde. Dit had o.a. tot gevolg, dat de
dienstregeling der treinen, die zich daarnaar
voegde, een onnatuurlijk beeld vertoonde en
dat ook zij, die zich van de ene plaats naar
de andere begaven met tijdverschillen rekening
Het verhaal B.B.-patrouilledoor „oud-Fuse
lier Aceein Tong-Tong no. 3 ddo. 15 augus
tus j.l. moet de lezers wel een eigenaardige
indruk gegeven hebben van de wijze waarop
door (of vanwege) het Binnenlands Bestuur
het gezag gehandhaafd werd, c.q. die hand
having werd geïnterpreteerd. Dat zijn van die
ondoordachte verhalen, die de „anti's" de wind
in de zeilen geven. Ze zeggen dan „Zie je
wel?, de insiders geven het zelf toe!"
De onderhavige „verteller" was kennelijk niet
voorzien van' instructie's gebaseerd op de
stringente voorschriften inzake het toepassen
van politionele (i.e. militaire) machtsmidde
len, vooral op het gebied van belasting-aan
slag en -inning.
De patrouille-commandant was blijkbaar ter
beschikking van het B.B. gesteld op basis van
het z.g. V.P.T.L. (Voorschrift Politiële
Taak Leger). Men onderstrepe politieel"
en dat kan nooit impliceren, dat in de opdracht
politiële maatregelen begrepen waren, die
e.ao. ipso op dit gebied verboden waren.
Dat „zo'n B.B.-controleur een hoop handige
fondsjes heeft" is evenmin juist. Behalve een
z.g. „geheim politie-fondswas het houden
van aparte fondsjes in strijd met de bestaande
voorschriften.
Evenmin is de wijze, waarop schrijver „toen
de veldflessen leeg waren door een paar ket
tingberen een straal klappers naar beneden
liet halen" in overeenstemming met een be
hoorlijk B.B.-optreden. Immers, alles wat van
de bevolking betrokken werd, diende betaald
te worden. Het werd niet genomen, doch men
betaalde ervoor, na erom gevraagd te hebben.
Dat de in-de-nabijheid-zijnde Chinees dus
moord en brand schreeuwde geloven we wel,
doch het zwaaien met het kapmes tegenover
een patrouille gewapende militairen lijkt ons
ietwat aangedikt verteld. De maatregel van
het „marechausseelusje om de magere hals"
en de getrokken klewang geven ons de spreek
wijze „much ado about nothing" in de mond.
Dat een ambtenaar op dienstreis van een hoofd
een (hormat)-geschenk(je) accepteert in de
vorm van een kip of een mandje eieren was
gebruikelijk. Dat gold i.e. ook voor de Pa
trouille-commandant, doch zeker niet betekende
dit, dat hij het recht had, het huis van de
broer van een varkenschinees te betrekken
met zijn mannen, op basis „sobat sama sobat",
d.w.z. zonder betaling". Het accepteren van
een (levensgroot) stuk babi van een Chinees
zou op dezelfde wijze kunnen worden gemoti
veerd, doch de „6 bottels tjap koentji" (bier)
waren in strijd met de B.B.-code, om van de
„vierkante lummel" maar helemaal niet te
spreken. Temeer waren deze Chinezen-attenties
niet acceptabel omdat schrijver speciaal belast
was met de controle op deze lieden op het
gebied van belasting en hun geschenken dus
zeker niet zo maar en zonder bijbedoeling
gegeven werden.
Al-met-al een verhaal, dat een weinig imposan
te indruk geeft van de wijze, waarop een
V.P.T.L.-patrouille-commandant, onvoldoende
van instructie voorzien, het B.B.-gezag moest
(helpen) handhaven.
L. A. L. KORTMAN,
Oud-Ambtenaar B.B. in N.I. (o.a. in de Z.
O. Afd. v. Borneo)
hadden te houden. De heer Stipriaan besprak
deze toestand met de G.G. en kreeg de toezeg
ging van diens medewerking tot wegneming
van dit euvel. In een brief van slechts enkele
regels werd toen de invoering van de z.g.
midden-Java-tijd bepleit en prompt volgde de
instemming en medewerking van de Regering
voor invoering van de Semarangtijd voor
geheel Java.
(Wordt vervolgd)